Aardbei (Fragaria, Latijn > "fragans" = geurend) is een geslacht van bloeiende planten uit de rozenfamilie (Rosaceae), vooral bekend om zijn eetbare vruchten. Botanisch gezien is de aardbei een schijnvrucht. Er zijn meer dan twintig soorten en van de geteelde aardbei zijn er vele honderden rassen.
In de bronstijd werd de aardbei al door mensen gebruikt, maar pas vanaf de 14e eeuw werden aardbeiplanten vanuit het wild in tuinen aangeplant. In die tijd werden ze vooral gebruikt als sierplant en voor medicinaal gebruik. De vrucht was klein en de planten waren niet erg productief. De aardbei zoals wij die kennen is ongeveer 200 jaar oud. In de 17e en 18e eeuw zijn uit de beide Amerika's de octoploïde soorten Fragaria virginiana (Noord-Amerika) en Fragaria chiloensis (Zuid-Amerika) ingevoerd. In 1766 werd de aardbei voor het eerst uitvoerig beschreven door Antoine Nicolas Duchesne en gaf hij aan zijn beschreven soort de Latijnse naam Fragaria ananassa. Deze soort had echter ook veel kenmerken van de ingevoerde soorten. De in Europa inheems voorkomende soorten zijn of diploïd (2n=2x=14) of hexaploïd (2n=6x=42), terwijl de geteelde soort octoploïd (2n=8x=56) is. Daarom wordt aangenomen dat de in Europa geteelde aardbei een hybride is van Fragaria virginiana en Fragaria chiloensis en is de goede soortnaam Fragaria ×ananassa. Later zijn ook kruisingen gemaakt met de octoploïde soort Fragaria ovalis. In Californië werden vooral aardbeien geteeld met een zeer harde vrucht, vergelijkbaar met een appel. De in Europa geteelde vruchten waren daarentegen zacht. Kruisingen tussen deze twee typen aardbeirassen hebben de tegenwoordige, stevige rassen opgeleverd, die hierdoor goed verhandeld en over grote afstanden getransporteerd kunnen worden.
In Nederland en België komen de diploïde Bosaardbei (Fragaria vesca) en de zeldzame hexaploïde Grote bosaardbei (Fragaria moschata) in het wild voor.
De botanische naam Fragaria komt van het Latijnse woord 'fraga' dat aardbeitje betekent. In de symboliek staat de aardbei voor kortstondig genot. Op veel oude schilderijen is daarom de aardbei afgebeeld om kortstondig genot te symboliseren. In Nederland komen zowel de cultuur- als de bosaardbei voor. Een andere benaming in de reclame voor de aardbei is 'zomerkoninkje'.
De meeste aardbeienrassen zijn zelffertiel, waardoor geen kruisbestuiving nodig is. Een goede bestuiving door wind en/of insecten is echter noodzakelijk voor het verkrijgen van goedgevormde, volledig uitgegroeide vruchten. Bij de doordragende rassen heeft gedurende de gehele zomer bloemaanleg, bloei en vruchtzetting plaats. Bij sommige rassen kan de bloemaanleg in een erg warme zomer meer of minder stagneren. Bij deze rijkbloeiende rassen worden van iedere bloeiwijze meestal slechts de eerste drie tot vijf vruchten geoogst. Daarna wordt de bloemstengel met hieraan nog onrijpe vruchten verwijderd om de vruchtgrootte op peil te houden. Voor een goede vruchtzetting is een goede bestuiving van belang. Niet alleen wind, maar ook bijen en hommels zijn belangrijk voor een goede bestuiving.
Een ras dat kruisbestuiving met een ander ras nodig heeft is Mieze Schrindler.
De rijpe rode, oranje-rode of soms ook witte vrucht is de opgezwollen bloembodem met daarbovenop zaadjes (dopvruchtjes). Het is dus een zogenaamde schijnvrucht.