quote:
Nee hoor... logisch:
Het woord vat kon vroeger twee betekenissen hebben. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) omschrijft deze in een artikel uit 1958 als volgt.
Vat (I): "Benaming voor gebruiksvoorwerpen, zooals kruiken, kannen, potten, schalen, bekers, enz., waarin een vloeibare of droge stof kan worden verzameld of bewaard."
Dit zelfstandig naamwoord kwam in het Middelnederlands al voor met de meervouden vate en vaat. Het meervoud van dit vat heeft dus van oudsher een lange a, net als vergelijkbare zelfstandige naamwoorden: bad - baden, gat - gaten. Dit woord komt al sinds de oudste fasen van het Nederlands in onze taal voor.
Vat (II): "Plaats, gelegenheid of mogelijkheid om iets of iemand aan te vatten, te grijpen, vast te pakken en dergelijke."
Dit vat is tussen 1450 en 1500 afgeleid van het toen al bestaande werkwoord vatten, dat 'aangrijpen, aanpakken' betekent. Hoogstwaarschijnlijk is het meervoud vatten ontstaan onder invloed van de dubbele t in dit werkwoord.
In het woord handvat gaat het om dat tweede vat, waarvan het oorspronkelijke meervoud vatten is. Handvatten is daarin uniek: in het Nederlands bestaat geen ander woord dat met dit vat is samengesteld. Ook als zelfstandig woord komt dit vat nauwelijks meer voor; we zien het alleen nog in vaste verbindingen als ergens (geen) vat op hebben/krijgen. Het eerste vat komt wel nog zelfstandig voor, en we zien het bovendien vaak in samenstellingen (zoals bloedvat en wijnvat). Al die woorden hebben in het meervoud een lange a-klank (bloedvaten, wijnvaten). Naar analogie hiervan is ook handvaten ingeburgerd geraakt.