Vanavond ben ik bij het politiek café geweest. Café is een groot woord want er was geen gratis bier; dat heb ik wel eens anders gezien. We zaten opgepropt in een mini-theaterzaaltje, maar je zou het ook knus kunnen noemen. Het publiek bestond uit de usual suspects: politiek geïnteresseerde mensen zijn over het algemeen blanke mannen van middelbare leeftijd. Het verbaast me iedere keer weer hoe raar vijftigers eruit kunnen zien. Hoe heeft het zover kunnen komen? denk ik dan.
Het gesprek ging tussen een presentator en vijf raadsleden. Een oud-minister zei laatst in de krant dat raadsleden vaak niet het hoogste niveau hebben en dat kan ik na deze avond niet ontkennen. Vooral de lokale partij die een boze burger afvaardigde die de hele tijd met z'n armen over elkaar zat en erg extreme opmerkingen maakte was amusant.
We spraken over onderwijs en cultuur. Groenlinks zei dat je als gemeente niet zoveel over het onderwijs te zeggen hebt, daarna zei D66 dat ze onderwijs heel belangrijk vinden. Elke partij hield vervolgens een abstract verhaal over het belang van onderwijs. De Groenlinkser zei dat we het misschien beter wat concreter konden maken over de bezuiniging die de gemeente doorvoert aan de kunstacademie die daardoor over enkele jaren waarschijnlijk zal sluiten, maar dat was niet de bedoeling.
In de discussie tussen de raadsleden over onderwijs werd in deze universiteitsstad het woord universiteit misschien vijf keer genoemd.
Wat volgde was een muzikaal intermezzo van een scheel kijkend jongetje met lange haren die samen met zijn moeder a capella La vie en rose zongen van Edith Piaff. Zowel de raadsleden als het publiek en ik hadden nog nooit zoiets gezien.
Uit het debat over cultuur kon vrij snel geconcludeerd worden dat niemand cultuur erg belangrijk vond behalve Groenlinks. De boze burger vond dat cultuur voor iedereen moest zijn, toen zei niemand dat we al het TROS-muziekfeest en een voetbalstadion hebben. Iemand die duidelijk een ondernemer was of in de bouw zat zei dat de mensen in deze stad niet zoveel met cultuur ophebben.
In de vragenronde vroeg iemand of de gemeente er niet iets aan kon doen dat alle afgestudeerde studenten er vandoor gaan. Ik wou eigenlijk zeggen dat als je schouwburgen en theaters sluit, wat ze van plan zijn te gaan doen, hoogopgeleiden geen zin meer hebben om in je stad te wonen. Vraag je maar eens af waarom niemand zin heeft om in het Ruhrgebied te wonen. Of Eindhoven. Maar zulke gedachten moet je niet uitspreken in zo'n gezelschap en daarom hield ik wijselijk mijn mond.
De vraag kwam van een man met een grote gekrulde snor die meneer Hofte heet. De presentator noemde hem per ongeluk meneer Hufte. 'Ik ben een hufter, mijn naam is Hofte,' zei hij toen en dat zal ik nooit meer vergeten.