abonnement Unibet Coolblue
pi_132447290
quote:
Post hier weer al je vragen, passies, trauma's en andere dingen die je uit je slaap houden met betrekking tot de wiskunde.

Van MBO tot WO, hier is het topic waar je een antwoord kunt krijgen op je vragen. Vragen over stochastiek in het algemeen en stochastische processen & analyse in het bijzonder worden door sommigen extra op prijs gesteld!

Opmaak:
• met de [tex]-tag kun je Latexcode in je post opnemen om formules er mooier uit te laten zien (uitleg).

Links:
http://integrals.wolfram.com/index.jsp: site van Wolfram, makers van Mathematica, om online symbolische integratie uit te voeren.
http://mathworld.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg korte wiki-achtige artikelen over wiskundige concepten en onderwerpen, incl. search.
http://functions.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg identiteiten, gerangschikt per soort functie.
http://scholar.google.com/: Google scholar, zoek naar trefwoorden specifiek in (wetenschappelijke) artikelen. Vaak worden er meerdere versies van hetzelfde artikel gevonden, waarvan één of meer van de website van een journaal en (dus) niet vrij toegankelijk, maar vaak ook een versie die wel vrij van de website van de auteur te halen is.
http://www.wolframalpha.com Meest geavanceerde rekenmachine van het internet. Handig voor het berekenen van integralen, afgeleides, etc...

OP

Handig:
Riparius heeft ooit een PDF geschreven over goniometrische identiteiten. Deze kun je hier downloaden:
www.mediafire.com/view/?2b214qltc7m3v0d
pi_132447390
Hoi, ik heb weer een (waarschijnlijk niet al te snuggere) vraag.
Ik snap precies wat ze hier doen bij het oplossen van deze opgave, ik had echter een andere manier in mijn gedachte.

Ik zou beide grondtallen met 3 vermenigvuldigen zodat je vervolgens 3 (links) en 27 (rechts) als grondtal krijgt. Vervolgens wordt de uitdrukking rechts 3^((3)(14x-11)) en links gewoon 3^(x^(2)+27x-64).
Je komt wanneer je dit doet echter niet goed uit. Waar ga ik de fout in?

Alvast bedankt ;)
  † In Memoriam † dinsdag 22 oktober 2013 @ 20:44:16 #3
91830 MaximusTG
pi_132447587
Als je beide zijden met 3 vermenigvuldigt wordt links niet 3^(x^2 + 27x -64) maar gewoon 3^(x^2 + 27x -63).
Rechts vermenigvuldig je dan met 9^(1/2) = 3. 27 ervan maken kan idd niet.
pi_132447601
Omdat je beide grondgetallen niet met 3 kan/moet vermenigvuldigen op die manier. Je kunt niet stellen dat 3 * 3^a = 27^a.

Denk ik dan.

@Riparius

Dank u, ik ga ernaar kijken en kom zo hopelijk met wat zinnigs.
pi_132447622
Kut, ik ben wel een partij heel scheel dat ik dat even niet zag. :')

En ik had gewoon al dat ET = sin(a)+cos(a)

Waarom. :')
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132447886
quote:
2s.gif Op dinsdag 22 oktober 2013 20:44 schreef Amoeba het volgende:
Kut, ik ben wel een partij heel scheel dat ik dat even niet zag. :')

En ik had gewoon al dat ET = sin(a)+cos(a)

Waarom. :')

Misschien omdat je een mens bent en dat je van fouten, ja werkelijk, leert. Ik heb tig fouten gemaakt met een schumann stuk op de piano, maar ik speel het nu wel redelijk.

Edit:

Besides, ik denk niet dat alle wiskunde studenten van de TU Delft een examen wiskunde b op vwo niveau met een 10 kunnen afsluiten, zelfs met voorbereiding.
pi_132448603
quote:
0s.gif Op dinsdag 22 oktober 2013 20:49 schreef DefinitionX het volgende:

[..]

Misschien omdat je een mens bent en dat je van fouten, ja werkelijk, leert. Ik heb tig fouten gemaakt met een schumann stuk op de piano, maar ik speel het nu wel redelijk.

Edit:

Besides, ik denk niet dat alle wiskunde studenten van de TU Delft een examen wiskunde b op vwo niveau met een 10 kunnen afsluiten, zelfs met voorbereiding.
TU Eindhoven. Ik mag het mezelf kwalijk nemen dat ik zoiets eenvoudigs niet direct zag.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132453154
quote:
0s.gif Op dinsdag 22 oktober 2013 20:41 schreef ulq het volgende:
Hoi, ik heb weer een (waarschijnlijk niet al te snuggere) vraag.[ afbeelding ]
Ik snap precies wat ze hier doen bij het oplossen van deze opgave, ik had echter een andere manier in mijn gedachte.

Ik zou beide grondtallen met 3 vermenigvuldigen zodat je vervolgens 3 (links) en 27 (rechts) als grondtal krijgt. Vervolgens wordt de uitdrukking rechts 3^((3)(14x-11)) en links gewoon 3^(x^(2)+27x-64).
Je komt wanneer je dit doet echter niet goed uit. Waar ga ik de fout in?

Alvast bedankt ;)
Rechts staat er dan 31*328x-22
  woensdag 23 oktober 2013 @ 14:15:48 #9
400192 Broodje_Koe
Lekker belangrijk!
pi_132473459
Hoi fokkers,

Ik begrijp het impliciete differentiëren helaas niet. Kan iemand mij een beetje op weg helpen?

Zoals dit voorbeeld (hij laadt de afbeelding niet dus er staat alleen een link :( ) : ik kan er helaas geen stappenplan uit opmaken...

http://img545.imageshack.us/img545/466/v2ja.jpg (copy/paste deze link)

Waarom 4y*y' ? En waarom na 6y + 6xy' ?. Ik snap niet waarom ze deze stappen nemen...
pi_132473701
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 14:15 schreef Broodje_Koe het volgende:
Hoi fokkers,

Ik begrijp het impliciete differentiëren helaas niet. Kan iemand mij een beetje op weg helpen?

Zoals dit voorbeeld (hij laadt de afbeelding niet dus er staat alleen een link :( ) : ik kan er helaas geen stappenplan uit opmaken...

http://img545.imageshack.us/img545/466/v2ja.jpg (copy/paste deze link)

Waarom 4y*y' ? En waarom na 6y + 6xy' ?. Ik snap niet waarom ze deze stappen nemen...
Omdat de uitdrukking niet geschreven kan worden als y = ...
Normaliter zou je toch ook gewoon bijvoorbeeld hebben y = 2x en y' = 2? Nou, nu probeer je op een ietwat andere manier een uitdrukking te vinden voor y'.
4yy' volgt gewoon uit de kettingregel, 6y + 6xy' uit de productregel
pi_132475415
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 14:15 schreef Broodje_Koe het volgende:
Hoi fokkers,

Ik begrijp het impliciete differentiëren helaas niet. Kan iemand mij een beetje op weg helpen?

Zoals dit voorbeeld (hij laadt de afbeelding niet dus er staat alleen een link :( ) : ik kan er helaas geen stappenplan uit opmaken...

http://img545.imageshack.us/img545/466/v2ja.jpg (copy/paste deze link)

Waarschijnlijk begrijp je gezien je eerdere posts hier nog niets van differentiëren, en dan is impliciet differentiëren nog wat te hoog gegrepen. Maar afgezien daarvan zou het wel helpen als je boek of dictaat geen stomme fouten zou maken. De herleiding van y' in je plaatje is fout.

De raaklijn aan je curve in het punt (1;3) loopt namelijk verticaal (evenwijdig aan de y-as), zodat y' in dit punt onbepaald is, kijk maar.
pi_132476852
Hoe kan ik zonder rekenmachine berekenen/weten dat:

sin 30 graden = 0.5
cos 30 graden = 0.5 wortel 3
sin 60 graden = 0.5 wortel 3
cos 60 graden = 0.5

Is het zonder rekenmachine de bedoeling om gewoon in te stampen?
pi_132477518
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 15:52 schreef DefinitionX het volgende:
Hoe kan ik zonder rekenmachine berekenen/weten dat:

sin 30 graden = 0.5
cos 30 graden = 0.5 wortel 3
sin 60 graden = 0.5 wortel 3
cos 60 graden = 0.5

Is het zonder rekenmachine de bedoeling om gewoon in te stampen?
Voor cosinus:
cos 0° = ½√4 = 1
cos 30° = ½√3
cos 45° = ½√2
cos 60° = ½√1 = 0,5
cos 90° = ½√0 = 0

Voor sinus gaat het net andersom:
sin 0° = ½√0 = 0
sin 30° = ½√1 = 0,5
sin 45° = ½√2
sin 60° = ½√3
sin 90° = ½√4 = 1

Zie je het patroon?
pi_132477855
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 15:52 schreef DefinitionX het volgende:
Hoe kan ik zonder rekenmachine berekenen/weten dat:

sin 30 graden = 0.5
cos 30 graden = 0.5 wortel 3
sin 60 graden = 0.5 wortel 3
cos 60 graden = 0.5

Is het zonder rekenmachine de bedoeling om gewoon in te stampen?
Eerst even een hardnekkig misverstand uit de weg ruimen: nooit stampen bij wiskunde. Sterker nog, nooit denken dat je iets moet gaan stampen. Zelfs de gedachte hieraan is al een indicatie dat je fout bezig bent.

Om in te zien hoe het zit met de sinus en de cosinus van 30° en 60° teken je het best even een gelijkzijdige driehoek, en laat je vanuit één hoekpunt een loodlijn neer op de tegenoverliggende zijde:



Nemen we aan dat de zijden van de gelijkzijdige driehoek een lengte 2 hebben, dan heeft de helft van een zijde de lengte 1, en via de stelling van Pythagoras vind je dan direct dat de hoogtelijnen in deze gelijkzijdige driehoek de lengte √3 hebben.

Nu weet je ook dat in een rechthoekige driehoek de sinus van een scherpe hoek gelijk is aan de verhouding van de overstaande rechthoekszijde tot de schuine zijde, en dat de cosinus van een scherpe hoek in een rechthoekige driehoek gelijk is aan de verhouding van de aanliggende rechthoekszijde tot de schuine zijde. Uit de figuur kun je nu dus direct aflezen dat je hebt

sin 30° = 1 / 2, cos 30° = √3 / 2

en ook

sin 60° = √3 / 2, cos 60° = 1 / 2

Een eenvoudig ezelsbruggetje om de goniometrische verhoudingen voor de 'standaardhoeken' te onthouden gaat als volgt. Schrijf eerst de 'standaardhoeken' op

0°, 30°, 45°, 60°, 90°

De sinussen van deze hoeken zijn nu

½√0, ½√1, ½√2, ½√3, ½√4

En de cosinussen van deze hoeken krijg je door hetzelfde rijtje van rechts naar links op te schrijven, dus

½√4, ½√3, ½√2, ½√1, ½√0
pi_132479252
Lylolyc, bedankt!

Riparius, dank u. Wat betreft die verhoudingen: in een eenheidscirkel is de straal overal gelijk. Nu zie ik dat in die afbeelding een hoek van 60 met daarboven een hoek van 30 graden gevorm wordt. De straal is hier 2, maar had netzogoed 1 kunnen zijn waardoor het horizontale as 0.5 is en met het spiegelbeeld in toaal 1 zou zijn.

U zegt dat het onthouden niet goed is bij wiskunde, wel dan, waar komt logischer gewijs die 2 vandaan? Stel dat ik ipv twee 1 had genomen, dan zou ik in de eenheidscirkel de rechthoekige driehoek gaan tekenen. Als ik een liniaal pak kom ik voor de straal op 1 uit en voor de horizontale gedeelte 0,5. Met een kompas zou ik nog een mooie hoek van 60 graden kunnen maken.

Echter, geen van die instrumenten mag ik gebruiken tijdens het examen dat ik ga maken. Hoe zou je dan, zonder te onthouden, kunnen stellen dat de straal 2 is (of 1) en het horizontale deel 1 (of 0,5)?

Ik denk echter dat dat niet efficient zou zijn om te doen zonder meetinstrumenten.

Waar ik op probeer te doelen is: http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

examen 2010b, opgave 1. Zoals te zien is kun je een aantal berekeningen uitvoeren om tot het juiste antwoord te komen. Ik had deze vraagstelling met rekenmachine kunnen oplossen, maar dat is niet de bedoeling. Nu, doordat ik de waarde van bijvoorbeeld sin30 weet, kan ik het zonder rekenmachine oplossen.

Echter, hoe zou ik blanco zonder te weten wat die waarde zijn (sin60=0.5) dit kunnen oplossen? Hetzelfde als de sinus 60 zonder rekenmachine berekenen met enkel een eenheidscirkel zonder meetinstrumenten.

Ik ratel weer (ik probeer een vraag te stellen als: waar komt het getal pi vandaan, de historie/hoe de grieken/o.i.d. het berekend hebben), laat maar. Maar ik begrijp nu wel beter waar die waarde vandaan komen en hoe ik zo'n opgave de volgende keer moet oplossen.

De opgave van gisteren is gelukt! Bedankt voor de uitleg Alrac4, Aardappeltaart en Riparius (mijn OCD forceert mij om zo'n bedank gedeelte te ordenen van vroegste datum naar laatste datum, heb ik vaak ook met andere dingen in het leven).
pi_132479538
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 15:12 schreef Riparius het volgende:

[..]

Waarschijnlijk begrijp je gezien je eerdere posts hier nog niets van differentiëren, en dan is impliciet differentiëren nog wat te hoog gegrepen. Maar afgezien daarvan zou het wel helpen als je boek of dictaat geen stomme fouten zou maken. De herleiding van y' in je plaatje is fout.

De raaklijn aan je curve in het punt (1;3) loopt namelijk verticaal (evenwijdig aan de y-as), zodat y' in dit punt onbepaald is, kijk maar.
Het scheelt een minteken in de noemer.
y' = (3y²-6y)/(4y - 6xy + 6x)

Substitueren we nu het punt (1; 3), dan zien we dat de noemer 0 wordt, en de teller 9. Nu gaat y' dus naar ∞, en dat correspondeert met een verticale asympoot.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132479772
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 16:47 schreef DefinitionX het volgende:
Lylolyc, bedankt!

Riparius, dank u. Wat betreft die verhoudingen: in een eenheidscirkel is de straal overal gelijk. Nu zie ik dat in die afbeelding een hoek van 60 met daarboven een hoek van 30 graden gevorm wordt. De straal is hier 2, maar had netzogoed 1 kunnen zijn waardoor het horizontale as 0.5 is en met het spiegelbeeld in toaal 1 zou zijn.

U zegt dat het onthouden niet goed is bij wiskunde, wel dan, waar komt logischer gewijs die 2 vandaan? Stel dat ik ipv twee 1 had genomen, dan zou ik in de eenheidscirkel de rechthoekige driehoek gaan tekenen. Als ik een liniaal pak kom ik voor de straal op 1 uit en voor de horizontale gedeelte 0,5. Met een kompas zou ik nog een mooie hoek van 60 graden kunnen maken.

Echter, geen van die instrumenten mag ik gebruiken tijdens het examen dat ik ga maken. Hoe zou je dan, zonder te onthouden, kunnen stellen dat de straal 2 is (of 1) en het horizontale deel 1 (of 0,5)?

Ik denk echter dat dat niet efficient zou zijn om te doen zonder meetinstrumenten.

Waar ik op probeer te doelen is: http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

examen 2010b, opgave 1. Zoals te zien is kun je een aantal berekeningen uitvoeren om tot het juiste antwoord te komen. Ik had deze vraagstelling met rekenmachine kunnen oplossen, maar dat is niet de bedoeling. Nu, doordat ik de waarde van bijvoorbeeld sin30 weet, kan ik het zonder rekenmachine oplossen.

Echter, hoe zou ik blanco zonder te weten wat die waarde zijn (sin60=0.5) dit kunnen oplossen? Hetzelfde als de sinus 60 zonder rekenmachine berekenen met enkel een eenheidscirkel zonder meetinstrumenten.

Ik ratel weer (ik probeer een vraag te stellen als: waar komt het getal pi vandaan, de historie/hoe de grieken/o.i.d. het berekend hebben), laat maar. Maar ik begrijp nu wel beter waar die waarde vandaan komen en hoe ik zo'n opgave de volgende keer moet oplossen.

De opgave van gisteren is gelukt! Bedankt voor de uitleg Alrac4, Aardappeltaart en Riparius (mijn OCD forceert mij om zo'n bedank gedeelte te ordenen van vroegste datum naar laatste datum, heb ik vaak ook met andere dingen in het leven).
Ik kan hier weinig chocola van maken.

Een gelijkzijdige driehoek heeft 3 gelijke hoeken van ieder π/3 radialen. Teken nu de middelloodlijn (tevens bissectrice), dan verdeel je de driehoek in 2 rechthoekige driehoeken waarvan je 2 zijden weet omdat je een lengte aanneemt voor de hypotenusa. Met de stelling van Pythagoras en de bekende verhoudingen voor sinus en cosinus vind je dan vrij eenvoudig de gezochte waarden.

Merk op dat je rechthoekige driehoeken zo altijd 30-60-90 driehoeken zijn, ongeacht de grootte van de gelijkzijdige driehoek.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132480520
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 16:47 schreef DefinitionX het volgende:
Lylolyc, bedankt!

Riparius, dank u. Wat betreft die verhoudingen: in een eenheidscirkel is de straal overal gelijk. Nu zie ik dat in die afbeelding een hoek van 60 met daarboven een hoek van 30 graden gevormd wordt. De straal is hier 2, maar had netzogoed 1 kunnen zijn waardoor het horizontale as 0.5 is en met het spiegelbeeld in totaal 1 zou zijn.
Het is beter om bij goniometrische verhoudingen in een rechthoekige driehoek niet te denken in termen van een straal. Historisch is het zo dat men goniometrische verhoudingen eerst heeft bestudeerd aan de hand van rechthoekige driehoeken. Aangezien de lengtes van de zijden van gelijkvormige driehoeken evenredig met elkaar zijn, hangen deze verhoudingen uitsluitend af van de hoeken van de rechthoekige driehoek.

De eenheidscirkel maakt het mogelijk om het begrip sinus en cosinus uit te breiden naar willekeurige hoeken (eigenlijk: rotaties), zowel positief (tegen de wijzers van de klok in) als negatief (met de wijzers van de klok mee).
quote:
U zegt dat het onthouden niet goed is bij wiskunde, wel dan, waar komt logischer gewijs die 2 vandaan? Stel dat ik ipv twee 1 had genomen, dan zou ik in de eenheidscirkel de rechthoekige driehoek gaan tekenen. Als ik een liniaal pak kom ik voor de straal op 1 uit en voor de horizontale gedeelte 0,5. Met een kompas zou ik nog een mooie hoek van 60 graden kunnen maken.

Echter, geen van die instrumenten mag ik gebruiken tijdens het examen dat ik ga maken. Hoe zou je dan, zonder te onthouden, kunnen stellen dat de straal 2 is (of 1) en het horizontale deel 1 (of 0,5)?
Heel eenvoudig: heb je in de eenheidscirkel een driehoek getekend waarvan de hypotenusa (schuine zijde) gelijk is aan een straal van de cirkel, en dus een lengte één heeft, en heeft de basis b van je rechthoekige driehoek een lengte 1/2, en stellen we de hoogte van de rechthoekige driehoek gelijk aan h, dan geldt volgens Pythagoras

(1/2)2 + h2 = 12

en dus

h2 = 12 − (1/2)2 = 1 − 1/4 = 3/4

en dus

h = √(3/4) = √3 / √4 = √3 / 2 = ½√3

quote:
Ik denk echter dat dat niet efficiënt zou zijn om te doen zonder meetinstrumenten.

Daar vergis je je dan in. De oude Grieken konden dit duizenden jaren geleden al uitrekenen zonder instrumenten, en jij kunt dat ook.
quote:
Waar ik op probeer te doelen is: http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

examen 2010b, opgave 1. Zoals te zien is kun je een aantal berekeningen uitvoeren om tot het juiste antwoord te komen. Ik had deze vraagstelling met rekenmachine kunnen oplossen, maar dat is niet de bedoeling. Nu, doordat ik de waarde van bijvoorbeeld sin 30° weet, kan ik het zonder rekenmachine oplossen.

Het lijkt me de bedoeling dat je hier de sinusregel gebruikt in ΔBCD, dan vind je namelijk direct dat BC = 2√3 / √2 en dus r = √3/√2 en daarmee voor de oppervlakte van de cirkel (3/2)·π.
quote:
Echter, hoe zou ik blanco zonder te weten wat die waarde zijn dit kunnen oplossen? Hetzelfde als de sinus 60° zonder rekenmachine berekenen met enkel een eenheidscirkel zonder meetinstrumenten.
Heel eenvoudig: je maakt even uit de losse pols een schetsje van een gelijkzijdige driehoek met een hoogtelijn, en dan vind je zoals ik hierboven uitleg gemakkelijk dat sin 60° = ½√3.
quote:
Ik ratel weer (ik probeer een vraag te stellen als: waar komt het getal pi vandaan, de historie/hoe de Grieken o.i.d. het berekend hebben), laat maar. Maar ik begrijp nu wel beter waar die waarde vandaan komen en hoe ik zo'n opgave de volgende keer moet oplossen.
Dat hoop ik dan maar. Ik heb namelijk het idee dat je niet zag dat je voor deze opgave het beste de sinusregel kon gebruiken.
quote:
De opgave van gisteren is gelukt! Bedankt voor de uitleg Riparius.
Heb je de vervolgopgaven ook geprobeerd? De opgave die je uitgelegd wilde hebben heeft op zich bitter weinig met goniometrie te maken: je hoefde alleen de definities van de sinus en de cosinus als verhoudingen tussen de rechthoekszijden en de schuine zijde in een rechthoekige driehoek te kennen, en verder was het eigenlijk vlakke meetkunde, geen goniometrie.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 23-10-2013 23:22:32 ]
pi_132480573
quote:
1s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 16:53 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Het scheelt een minteken in de noemer.
y' = (3y²-6y)/(4y - 6xy + 6x)

Substitueren we nu het punt (1; 3), dan zien we dat de noemer 0 wordt, en de teller 9. Nu gaat y' dus naar ∞, en dat correspondeert met een verticale asympoot.
Nee, geen asymptoot. De kromme in kwestie heeft wel degelijk een (verticale) raaklijn in het punt (1;3).
pi_132487676
Dankje Amoeba en dank u Riparius! Wow, echt, wow! Dat is zo mooi om in te zien. Die uitleg over het gebruik van pythagoras bij het berekenen van h, merci!

Overigens, hier de berekeningen van de eerste vraag van de 2010 augustus examen van Belgie:

quote:
Hoek D = 180-60=120 graden

Sinus(D)/BC = Sinus(C)/2
BC=(Sinus(D)*2)/Sinus(C)

Sinus(D)= 1/2 wortel 3
Sinus(C)= 1/2 wortel 2

Bc=2wortel3/wortel2

Straal = BC/2 = wortel3/wortel2

Oppervlakte cirkel = straal in het kwadraat * pi

Straal in het kwadraat = 3/2
Oppervlakte = 3/2 pi

Het juiste antwoord is C.
Overigens heb ik van het wiskunde b examen 2013, eerste zitting, vragen 9 en 10 ook gemaakt. Ik moet zeggen, ik snapte wel wat ze wilden, maar ik wist niet welke methode ik kon gebruiken om de bewijzen te leveren. Toen heb ik de uitwerkingen ervan gezien op youtube (gemaakt door studenten wiskunde van de VU) en snapte ik hoe ze daarbij kwamen.

Overigens heb ik ook vraag 11 gemaakt en dat was eigenlijk best simpel.

Als iemand aanvulling heeft/tips/tricks om opgaves zoals 9/10 op te lossen, graag.
pi_132488640
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 20:20 schreef DefinitionX het volgende:
Als iemand aanvulling heeft/tips/tricks om opgaves zoals 9/10 op te lossen, graag.
Je vraagt dus naar tips om bewijsvragen (vlakke meetkunde) op te lossen. Hier wat dingen die in me opkomen, die ik zelf ook handig vind om te doen bij dergelijke vragen:

D'r zijn een aantal stellingen van de vlakke meetkunde waarnaar je mag verwijzen, die staan op pagina 1 van je examen. Zorg dat je weet wat deze allemaal inhouden. Probeer het onderlinge verband te zien, associeer dingen met elkaar. Als je bijvoorbeeld een rechte omtrekshoek hebt, is het handig dat er een Pavlov-reactie komt dat je aan Thales denkt. De gegeven stellingen mag je zonder meer gebruiken, dingen die er niet bijstaan mag je niet gebruiken (of moet je zelf bewijzen, eerst).

Als je zo'n bewijsvraag gaat maken is het handig goed naar het plaatje te kijken en het plaatje compleet te maken. Geef bijvoorbeeld in je plaatje aan dat er twee gelijke zijdes staat als gegeven is dat de driehoek gelijkzijdig is.

Bedenk dan even wat je allemaal uit de gegevens, met die stellingen die je mag gebruiken, nog meer kan bewijzen. Probeer hiermee zover mogelijk naar het te bewijzen toe te werken. Je kan ook, als je vast loopt, van achter naar voren gaan werken. Je moet iets bewijzen, maar wanneer geldt dat? En dan kan je daar vanuit terugwerken.

Het lijkt me ook handig dat je, voordat je het daadwerkelijke bewijs netjes uit gaat werken, in je hoofd hebt zitten wat je wilt gaan doen (eventueel kort genoteerd voor jezelf). Voorkom dus dat je een half bewijs hebt opgeschreven en erachter komt dat je een verkeerd zijspoor genomen hebt en je via deze weg helemaal niet bij het te bewijzen uit kan komen.

En oja, en zoals bij alles bij wiskunde: oefenen.
pi_132490315
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 20:20 schreef DefinitionX het volgende:
Dankje Amoeba en dank u Riparius! Wow, echt, wow! Dat is zo mooi om in te zien. Die uitleg over het gebruik van pythagoras bij het berekenen van h, merci!

Overigens, hier de berekeningen van de eerste vraag van de 2010 augustus examen van Belgie:

[..]
Dat is in orde zo. Merk nog op dat supplementaire hoeken dezelfde sinus hebben, zodat sin 120° = sin(180° − 120°) = sin 60° = ½√3.
quote:
Overigens heb ik van het wiskunde b examen 2013, eerste zitting, vragen 9 en 10 ook gemaakt. Ik moet zeggen, ik snapte wel wat ze wilden, maar ik wist niet welke methode ik kon gebruiken om de bewijzen te leveren. Toen heb ik de uitwerkingen ervan gezien op youtube (gemaakt door studenten wiskunde van de VU) en snapte ik hoe ze daarbij kwamen.
Vlakke meetkunde. Bij vraag 9 maak je gebruik van de stelling dat een omtrekshoek op een cirkelboog gelijk is aan de helft van de middelpuntshoek op dezelfde cirkelboog, waaruit volgt dat omtrekshoeken op dezelfde cirkelboog gelijk zijn. Dan zie je gemakkelijk dat twee van de drie hoeken van driehoek BCD gelijk zijn aan 60°, zodat de derde hoek eveneens 60° moet zijn en driehoek BCD dus inderdaad gelijkzijdig is. Bij vraag 10 maak je gebruik van congruentiekenmerken van driehoeken. Hier is CE = CA en BC = DC en verder is ABDC een koordenvierhoek, waaruit volgt dat ∠EBC = ∠ADC. Ook is ∠BCE = ∠DCA en ∠CEB = ∠CAD = 60°. Je kunt dan gebruik maken van congruentiekenmerk ZHZ of HZH of ZHH.
quote:
Overigens heb ik ook vraag 11 gemaakt en dat was eigenlijk best simpel.

Als iemand aanvulling heeft/tips/tricks om opgaves zoals 9/10 op te lossen, graag.
Vlakke meetkunde is geen trucendoos, je moet gewoon je stellingen kennen en strict deductief redeneren.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 23-10-2013 23:11:25 ]
pi_132496810
quote:
0s.gif Op woensdag 23 oktober 2013 17:23 schreef Riparius het volgende:

[..]

Nee, geen asymptoot. De kromme in kwestie heeft wel degelijk een (verticale) raaklijn in het punt (1;3).
Ja natuurlijk, ik zie mijn vergissing in.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132529452
Derde Eureka, over de ideale partner.
Weer een interessante. Misschien wat simpel voor velen in dit topic, maar erg boeiend gebracht.
Onder andere: het secateresseprobleem (37 proberen, eerstvolgende betere nemen voor groep van 100. 12 proberen en weer eerstvolgende nemen voor partner bij beste 10%); nonsense over de Gulden Snede (verhouding is in ieder gezicht wel ergens te vinden); benadrukken van je 'lelijkere' kan (gemiddelde kan bestaan uit 1 en 5 en uit twee drieën).
Meer die 't gezien hebben hier? Ik tip 'm hierbij. Volgende week over hoe je een miljoen wint!
pi_132544884
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2011b, vraag 8 versie 2

A=2
b= negatief 0.5 pi
c = 1.5

Ik had dus antwoord A.

Echter zij zeggen dat het antwoord D moet zijn. Kan iemand dat aub uitleggen?
  † In Memoriam † vrijdag 25 oktober 2013 @ 12:37:31 #26
91830 MaximusTG
pi_132545310
er staat c sin(ax +b), niet c sin(a(x+b)).
pi_132545502
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 12:18 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2011b, vraag 8 versie 2

A=2
b= negatief 0.5 pi
c = 1.5

Ik had dus antwoord A.

Echter zij zeggen dat het antwoord D moet zijn. Kan iemand dat aub uitleggen?
Het is duidelijk dat c = 3/2, immers is het maximum van deze sinusfunctie y = 3/2, en de evenwichtstand ligt op y = 0.

Maar de sinus is NIET verschoven. Dit betekent dat b = 0. Immers, x = 0 geeft y =0, en dus 3/2sin0 = 0, en dus (ax+b) = 0 voor x = 0.

En a = 2. sin(ax) = 1 voor ax = 1/2pi, en dus is a 2.

A is dus het juiste antwoord.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132545647
Oh kut ik keek naar versie 1
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132545732
/

[ Bericht 26% gewijzigd door Amoeba op 26-10-2013 15:31:07 ]
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132546037
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 12:18 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2011b, vraag 8 versie 2

A=2
b= negatief 0.5 pi
c = 1.5

Ik had dus antwoord A.

Echter zij zeggen dat het antwoord D moet zijn. Kan iemand dat aub uitleggen?
Je begint even te kijken naar de amplitude. Uit de grafiek lees je af dat de functie alleen waarden aanneemt op het interval [−3/2, 3/2], zodat | c | = 3/2 moet zijn, en dus c = 3/2 óf c = −3/2. Nu vallen antwoorden <B> en <C> af, en houden we dus nog <A> en <D> over, en dus weten we nu dat c = 3/2 moet zijn. Kijken we naar de resterende antwoorden <A> en <D>, dan kunnen we ook concluderen dat a = 2 moet zijn. Dat klopt ook met de grafiek, want hieruit kun je aflezen dat de functie een periode π heeft. Maar nu moeten we nog de waarde van b bepalen.

Welnu, we zien dat de functie voor x = ¾π de waarde 3/2 aanneemt, zodat

sin(2·¾π + b) = 1

en dus

(3/2)·π + b = (1/2)·π + 2kπ, k ∈ Z

en dus

b = −π + 2kπ, k ∈ Z

Er is geen geheel getal k dat de waarde b = −½π op kan leveren, maar voor k = 0 hebben we wel b = −π. Ergo, <D> is het enige juiste antwoord.
pi_132546693
quote:
2s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 12:52 schreef Amoeba het volgende:
Voor versie 2 geldt:"

c = 3/2 (zelfde redenatie als hierboven)
b = -π/2, want de sinus is π/2 naar rechts verschoven.

En volgens eenzelfde redenatie als hierboven geldt a = 2

En dit inderdaad in het geval:

 f(x) = c \cdot sin(a \cdot x + b)
Ik ging ook uit van deze redenatie voor vraag 8 versie 2.
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 13:03 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je begint even te kijken naar de amplitude. Uit de grafiek lees je af dat de functie alleen waarden aanneemt op het interval [−3/2, 3/2], zodat | c | = 3/2 moet zijn, en dus c = 3/2 óf c = −3/2. Nu vallen antwoorden <B> en <C> af, en houden we dus nog <A> en <D> over, en dus weten we nu dat c = 3/2 moet zijn. Kijken we naar de resterende antwoorden <A> en <D>, dan kunnen we ook concluderen dat a = 2 moet zijn. Dat klopt ook met de grafiek, want hieruit kun je aflezen dat de functie een periode π heeft. Maar nu moeten we nog de waarde van b bepalen.

Welnu, we zien dat de functie voor x = ¾π de waarde 3/2 aanneemt, zodat

sin(2·¾π + b) = 1
Waar komt die 1 vandaan? Als c=1.5 en je haalt de c weg uit de linkerkant door te delen met c krijg je aan de rechterkant geen 1.

quote:
en dus

(3/2)·π + b = (1/2)·π + 2kπ, k ∈ Z
Wat je hier aan de linkerkant doet volg ik nog, maar niet aan de rechterkant.

quote:
en dus

b = −π + 2kπ, k ∈ Z
quote:
Er is geen geheel getal k dat de waarde b = −½π op kan leveren, maar voor k = 0 hebben we wel b = −π. Ergo, <D> is het enige juiste antwoord.
Hoe kan dit dan? op de grafiek zie je duidelijk dat het met 0.5pi naar rechts is verschoven.
pi_132546811
Ik snap hem al, maar enkel via de algebra.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2011bopl.pdf
pi_132547066
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

2011 a vraag 3.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2011opl.pdf

Ik heb een vraag over de notitie die de oplosser maakt.

Hij zegt namelijk 'delers van 6'. Hij gebruikt bij het oplossen de regel van Horner. Ik denk dat hij elke deler invult om te kijken welke de vergelijking als waarde 0 laat uitkomen. Zit hier een bepaald idee achter dat hij de delers van 6 gebruikt? Ik zoek de logica hierachter.
pi_132547109
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 13:26 schreef DefinitionX het volgende:

Waar komt die 1 vandaan? Als c=1.5 en je haalt de c weg uit de linkerkant door te delen met c krijg je aan de rechterkant geen 1.

[..]
Toch wel. Je hebt namelijk

(3/2)·sin(2·¾π + b) = 3/2

en beide leden delen door 3/2 geeft dan

sin(2·¾π + b) = 1

De sinusfunctie neemt alleen waarden aan op het interval [−1, 1]. Maar nu hebben we bij de gegeven functie f(¾π) = 3/2, en omdat we al weten dat c = 3/2 en a = 2 moet dus sin(2·¾π + b) = 1 zijn.

quote:
Wat je hier aan de linkerkant doet volg ik nog, maar niet aan de rechterkant.

Dat zou je toch moeten begrijpen. De sinus is een periodieke functie met een periode 2π, zodat niet alleen sin(½π) = 1, maar in het algemeen sin(½π + 2kπ) = 1 voor élk geheel getal k.

quote:
Hoe kan dit dan? op de grafiek zie je duidelijk dat het met 0.5pi naar rechts is verschoven.
Denk liever niet in termen van verschuivingen. Ik weet dat dat zo geleerd wordt, maar mijn ervaring is dat de meeste studenten daar meer van in verwarring raken dan dat het wat verheldert. Bovendien gaan dergelijke aangeleerde trucjes vaak fout als je bijvoorbeeld een negatieve waarde van c zou hebben gehad.
pi_132547453


[ Bericht 100% gewijzigd door wiskundenoob op 25-10-2013 13:57:50 ]
pi_132548212
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 13:38 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

2011 a vraag 3.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2011opl.pdf

Ik heb een vraag over de notitie die de oplosser maakt.

Hij zegt namelijk 'delers van 6'. Hij gebruikt bij het oplossen de regel van Horner. Ik denk dat hij elke deler invult om te kijken welke de vergelijking als waarde 0 laat uitkomen. Zit hier een bepaald idee achter dat hij de delers van 6 gebruikt? Ik zoek de logica hierachter.
Hier wordt gebruik gemaakt van het rational root theorem, waar ik je trouwens al eerder op heb gewezen, maar dat ben je blijkbaar al weer vergeten.

Volgens deze stelling moeten eventuele rationale nulpunten van deze veelterm tevens geheel zijn, aangezien de coëfficiënt van de hoogste macht x4 van de veelterm gelijk is aan 1. Bovendien moeten deze gehele nulpunten dan, afgezien van het teken, delers zijn van de constante term 6. Maar als je nu even goed kijkt, dan zie je ook dat deze veelterm geen negatieve (reële) nulpunten kan hebben, aangezien x4 − 3x3 + x2 − 5x + 6 > 0 voor x < 0. Dus houden we alleen 1, 2, 3 en 6 over als mogelijke kandidaten voor gehele nulpunten van deze veelterm. Door uitproberen vind je dan gemakkelijk dat x = 1 en x = 3 voldoen, zodat x4 − 3x3 + x2 − 5x + 6 dus een factor (x − 1)(x − 3) = x2 − 4x + 3 bevat.

Goed, nu gaan we deze factor x2 − 4x + 3 buiten haakjes halen:

x4 − 3x3 + x2 − 5x + 6
x2(x2 − 4x + 3) + x3 − 2x2 − 5x + 6
x2(x2 − 4x + 3) + x(x2 − 4x + 3) + 2x2 − 8x + 6
x2(x2 − 4x + 3) + x(x2 − 4x + 3) + 2(x2 − 4x + 3)
(x2 − 4x + 3)(x2 + x + 2)

Welnu, de discriminant van de kwadratische veelterm x2 + x + 2 is negatief, en dus heeft deze vierdegraads veelterm geen andere reële nulpunten dan x = 1 en x = 3. Het aantal reële nulpunten van de vierdegraads veelterm is dus 2.

[ Bericht 1% gewijzigd door Riparius op 27-10-2013 13:29:02 ]
pi_132553067
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 13:39 schreef Riparius het volgende:
Denk liever niet in termen van verschuivingen. Ik weet dat dat zo geleerd wordt, maar mijn ervaring is dat de meeste studenten daar meer van in verwarring raken dan dat het wat verheldert. Bovendien gaan dergelijke aangeleerde trucjes vaak fout als je bijvoorbeeld een negatieve waarde van c zou hebben gehad.
Dat gaat vooral fout omdat het niet consequent in 1 keer in zn geheel goed aangeleerd wordt, maar zo halfbakken. Neem bijv. de sinusfuncties: Het algemene geval wordt beschreven door f(x)=a+b*sin(c(x+d)). Hierin is:

a = de verschuiving langs de y-as.
d = de verschuiving langs de x-as. LET OP!!: De eigenlijke verschuiving is het tegengestelde van de waarde d, oftewel, exact de andere kant van de x-as op.
b = de expansiefactor in de y-richting a.k.a. de verticale richting.
c = de, let op nu, compressiefactor in de x-richting a.k.a. de horizontale richting. Net als de parameter d in dezen is het effect op de grafiek exact het tegenovergestelde van de waarde b (compressie ipv van expansie met factor c).

Ja die dubbele haken zijn belangrijk!! Vergelijk de translatie van sin(x+½π) tov sin(x) vergeleken met sin(2x+½π) tov sin(2x). De eerste twee zijn verschoven van elkaar met translatie T:(-½π,0,0), de laatste twee met translatie T:(-¼π,0,0). Dit omdat het argument (2x+½π) te schrijven valt als (2(x+¼π)). Een andere manier van redeneren is; wanneer is sin(x+½π) = 0 en wanneer is sin(2x+½π) = 0 ? Het antwoord voor beide is: wanneer het argument 0 is. Dit levert op:

sin(x+½π) = 0
x+½π = 0
x = -½π

vergelijk: sin(2x+½π) = 0
2x+½π = 0
2x = -½π
x = -¼π.

want, sin(2x+½π) ≡ sin(2(x+¼π))

De andere elementaire functieklassen zijn op dezelfde als in paraaf 2 van mn reply beschreven wijze te manipuleren. Vervang hiertoe de sinus in f(x)=a+b*sin(c(x+d)) voor een andere functietype (2de, 3de enz, graads machtsfunctie, (n-de machts) wortelfunctie, cyclometrisch, log, exp...)

[ Bericht 0% gewijzigd door VanishedEntity op 25-10-2013 16:50:58 ]
pi_132558552
Heeft één van jullie (dan richt ik me vooral op de vraagbeantwoorders hier) hier wel eens naar gekeken? --> http://nl.wikipedia.org/wiki/Millenniumprijsprobleem
pi_132559579
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 19:39 schreef ulq het volgende:
Heeft één van jullie (dan richt ik me vooral op de vraagbeantwoorders hier) hier wel eens naar gekeken? --> http://nl.wikipedia.org/wiki/Millenniumprijsprobleem
Besef dat die vragen uiterst complex zijn, e.g. field medal level (zowat de hoogste prijs die een wiskundige kan ontvangen, dit komt denk ik boven de nobelprijs voor de wiskunde(?)). Je kan volgens mij met 1 van de problemen maanden/jaren/decennia bezig zijn om te bewijzen.

Naar mijn mening mag er best 9 miljoen dollar extra bij per het oplossen van een van die vraagstukken. Ruimtereis/interstellaire reis/vliegende auto's the jetson's style, zijn allen mogelijk door beta mensen. Dan heb ik het met name over mensen die geboren zijn met de liefde voor beta en dit verwezenlijken door er dagelijks mee bezig te zijn.

Ik bedoel, kijk naar Einstein. Niemand zal hem ooit vergeten.
pi_132560245
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 20:01 schreef DefinitionX het volgende:

[..]

Besef dat die vragen uiterst complex zijn, e.g. field medal level (zowat de hoogste prijs die een wiskundige kan ontvangen, dit komt denk ik boven de nobelprijs voor de wiskunde(?)). Je kan volgens mij met 1 van de problemen maanden/jaren/decennia bezig zijn om te bewijzen.
Korte reactie om je (?) te beantwoorden, de Nobelprijs voor de wiskunde bestaat niet.
Ik heb een keer een documentaire gezien over de laatste stelling van Fermat, wat een denkstappen zitten achter dergelijke stellingen zeg... Hij deed zo'n 7 jaar over het bewijs.

EDIT: Zeer kort filmpje gevonden over 'nobelprijs voor de wiskunde'. De nobelprijs voor de economie, natuurkunde en zelfs literatuur ging een paar keer naar een wiskundige.
pi_132561325
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 20:01 schreef DefinitionX het volgende:
Besef dat die vragen uiterst complex zijn, e.g. field medal level (zowat de hoogste prijs die een wiskundige kan ontvangen, dit komt denk ik boven de nobelprijs voor de wiskunde(?)). Je kan volgens mij met 1 van de problemen maanden/jaren/decennia bezig zijn om te bewijzen.
De Fields Medal is, net als de Abel Prize, een prijs die als een de facto Nobelprijs voor de Wiskunde wordt beschouwd. Een officiële Nobelprijs voor de Wiskunde bestaat namelijk niet ;) .

quote:
Naar mijn mening mag er best 9 miljoen dollar extra bij per het oplossen van een van die vraagstukken. Ruimtereis/interstellaire reis/vliegende auto's the jetson's style, zijn allen mogelijk door beta mensen. Dan heb ik het met name over mensen die geboren zijn met de liefde voor beta en dit verwezenlijken door er dagelijks mee bezig te zijn.

Ik bedoel, kijk naar Einstein. Niemand zal hem ooit vergeten.
Ik vind het alleen wel onterecht dat Einstein boven alle andere grootheden uit de fysica op een voetstuk geplaatst en verafgood wordt, met als claim dat hij zn tijdgenoten vooruit was met zn onnavolgbaar inzicht. Dat is simpelweg niet waar. Einstein heeft voor het ontwikkelen van zn Relativiteitstheorie de 4 klassieke Electromagnetische vergelijkingen van Maxwell gepakt en er met de voorwaarde van éénzelfde constante eindige lichtsnelheid (wat volgde uit experimenten die o.a. Tijdsdilatatie en Lorentzcontractie aantoonden) in alle referentiekaders aan zitten rekenen, om uiteindelijk op de Speciale RelativiteitsTheorie uit te komen. Voor het ontwikkelen van de algemene variant heeft Einstein net zolang gewacht totdat Tensor Algebra in voldoende mate ontwikkeld was. Een Dirac, Pauli, Heisenberg, enz had dit ook kunnen doen als 1 van hen zich hierop gestort had.

Dat gezegd hebbende: de RT ontwikkelen is, op zn engels gezegd, "a feat in and of its own already" _O_ .
pi_132562263
http://nl.wikipedia.org/wiki/Diederik_Samsom

Had nooit een beta achter hem gezocht eerlijk gezegd.

Aardappeltaart, interessante video (het feit dat er wiskundige zijn die met een nobelprijs voor de literatuur/fysica weg zijn gekomen verbaast me eigenlijk niet).

VanishedEntity, hmmm, ik weet het niet hoor.

[ Bericht 27% gewijzigd door DefinitionX op 25-10-2013 21:03:46 ]
pi_132568957
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 19:39 schreef ulq het volgende:
Heeft één van jullie (dan richt ik me vooral op de vraagbeantwoorders hier) hier wel eens naar gekeken? --> http://nl.wikipedia.org/wiki/Millenniumprijsprobleem
Die problemen zijn echt gruwelijk moeilijk. De Laatste Stelling van Fermat is een peuleschilletje vergeleken met de meeste problemen uit die lijst. Maar goed, het Poincarévermoeden is inmiddels getackeld, dus we kunnen gaan gokken welk probleem het volgende gaat worden. Ik zet zelf in op het Hodgevermoeden.
pi_132570358
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 20:40 schreef VanishedEntity het volgende:

[..]

De Fields Medal is, net als de Abel Prize, een prijs die als een de facto Nobelprijs voor de Wiskunde wordt beschouwd.
Ze moesten Wiles een eervolle vermelding geven omdat hij te oud was om de prijs te mogen ontvangen. :')
Jammer dat ze die leeftijdsgrens nog steeds niet willen afschaffen.

quote:
Ik vind het alleen wel onterecht dat Einstein boven alle andere grootheden uit de fysica op een voetstuk geplaatst en verafgood wordt, met als claim dat hij zn tijdgenoten vooruit was met zn onnavolgbaar inzicht. Dat is simpelweg niet waar. Einstein heeft voor het ontwikkelen van zn Relativiteitstheorie de 4 klassieke Electromagnetische vergelijkingen van Maxwell gepakt en er met de voorwaarde van éénzelfde constante eindige lichtsnelheid (wat volgde uit experimenten die o.a. Tijdsdilatatie en Lorentzcontractie aantoonden) in alle referentiekaders aan zitten rekenen, om uiteindelijk op de Speciale RelativiteitsTheorie uit te komen. Voor het ontwikkelen van de algemene variant heeft Einstein net zolang gewacht totdat Tensor Algebra in voldoende mate ontwikkeld was. Een Dirac, Pauli, Heisenberg, enz had dit ook kunnen doen als 1 van hen zich hierop gestort had.

Dat gezegd hebbende: de RT ontwikkelen is, op zn engels gezegd, "a feat in and of its own already" .
Het geheim van een goede kok is dat hij goed de verschillende ingrediënten en combinaties van ingrediënten die al bestaan combineert. Geld hetzelfde niet voor de goede wetenschapper? Hoe kan je creëren zonder te combineren wat er al bestaat? Geld voor al die andere helden zoals onze eigen Lorentz en Maxwell niet eveneens dat zij hun succes weer te danken hebben aan wat anderen al hadden ontwikkeld?
Maar goed, misschien is dat ook wel jouw punt, geen enkele wetenschapper moet op een voetstuk worden gezet aangezien de toppers elkaar nodig hebben voor hun succes.
ING en ABN investeerden honderden miljoenen euro in DAPL.
#NoDAPL
  zaterdag 26 oktober 2013 @ 10:31:33 #45
105018 Borizzz
Thich Nhat Hanh
pi_132576657
Weer even naar sticky :)
kloep kloep
pi_132577456
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 23:14 schreef thabit het volgende:

[..]

Die problemen zijn echt gruwelijk moeilijk. De Laatste Stelling van Fermat is een peuleschilletje vergeleken met de meeste problemen uit die lijst. Maar goed, het Poincarévermoeden is inmiddels getackeld, dus we kunnen gaan gokken welk probleem het volgende gaat worden. Ik zet zelf in op het Hodgevermoeden.
Wat houdt het oplossen van die problemen dan ongeveer in? Is het een soort hele moeilijke som/opgave die echt 'opgelost' moet worden of is het meer iets zoals ''bewijs dat 1+1=2''?
pi_132578946
quote:
0s.gif Op zaterdag 26 oktober 2013 11:22 schreef ulq het volgende:

[..]

Wat houdt het oplossen van die problemen dan ongeveer in? Is het een soort hele moeilijke som/opgave die echt 'opgelost' moet worden of is het meer iets zoals ''bewijs dat 1+1=2''?
Het gaat volgens mij vaak inderdaad om bewijzen dat een bepaalde stelling altijd geldt.
pi_132579286
quote:
0s.gif Op zaterdag 26 oktober 2013 12:39 schreef Aardappeltaart het volgende:

[..]

Het gaat volgens mij vaak inderdaad om bewijzen dat een bepaalde stelling altijd geldt.
Dat lijkt me nou weer niet zo interessant, om 4 jaar bezig te zijn met het bewijzen van ''1+1=2'' :P

Wel als je een probleem moet oplossen waardoor tijdreizen mogelijk wordt ofzo :P
pi_132581767
quote:
0s.gif Op zaterdag 26 oktober 2013 11:22 schreef ulq het volgende:

[..]

Wat houdt het oplossen van die problemen dan ongeveer in? Is het een soort hele moeilijke som/opgave die echt 'opgelost' moet worden of is het meer iets zoals ''bewijs dat 1+1=2''?
Waarom ben je zo geïnteresseerd in die Millennium Prize Problems? Het gaat in ieder geval niet om 'sommetjes'. Lees je anders eens in, alleen het begrijpen van de vraagstellingen is al een hele studie. Het Clay Institute is in ieder geval wel zo verstandig geweest om allerlei regels op te stellen waaraan voorgestelde oplossingen moeten voldoen, zoals publicatie in een internationaal erkend peer reviewed tijdschrift, en acceptatie van de voorgestelde oplossing door de wiskundige gemeenschap twee jaar na publicatie. Het Clay Institute accepteert zelf geen inzendingen van would be oplossers, maar het zou me niets verbazen als ze desondanks overstroomd worden door waardeloze papers van amateurwiskundigen en cranks, net zoals dat gebeurde nadat Paul Wolfskehl bij zijn dood in 1906 een bedrag van 100.000 Goldmark had nagelaten aan de academie van wetenschappen in Göttingen als prijs voor een bewijs van de laatste (grote) stelling van Fermat.

[ Bericht 1% gewijzigd door Riparius op 27-10-2013 18:51:44 ]
pi_132588399
quote:
0s.gif Op vrijdag 25 oktober 2013 13:38 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

2011 a vraag 3.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2011opl.pdf

Ik heb een vraag over de notitie die de oplosser maakt.

Hij zegt namelijk 'delers van 6'. Hij gebruikt bij het oplossen de regel van Horner. Ik denk dat hij elke deler invult om te kijken welke de vergelijking als waarde 0 laat uitkomen. Zit hier een bepaald idee achter dat hij de delers van 6 gebruikt? Ik zoek de logica hierachter.
Hoewel ik hierboven al een uitwerking van dit vraagstuk heb gepost, kom ik hier graag nog even op terug nu ik eens wat meer uitwerkingen heb bekeken van de persoon die ik nu maar even de oplosser van Veurne zal noemen. Heel wat vragen van het Vlaamse toelatingsexamen wiskunde testen op inzicht, hetgeen betekent dat ze zonder noemenswaardig rekenwerk en veelal uit het blote hoofd zijn op te lossen. Maar in de uitwerkingen van de oplosser van Veurne blijkt daar niet veel van, hij of zij doet vaak veel te veel werk. Ik denk dat je je daarom niet te veel vast moet klampen aan deze uitwerkingen.

Ook bovenstaande opgave over het aantal reële nulpunten van de veelterm x4 − 3x3 + x2 − 5x + 6 blijkt veel eenvoudiger dan de oplosser van Veurne het doet voorkomen. Noem de nulpunten x1 t/m x4. Nadat je door uitproberen hebt gevonden dat x1 = 1 en x2 = 3 is het eenvoudig om som en product van de twee resterende nulpunten x3 en x4 te bepalen. Immers, de som van alle vier de nulpunten moet 3 zijn, zodat

x3 + x4 = 3 − (1 + 3) = −1

Verder moet het product van alle vier de nulpunten 6 zijn, zodat

x3x4 = 6/(1·3) = 2

Nu is dus

(x3 − x4)2 = (x3 + x4)2 − 4x3x4 = (−1)2 − 4·2 = 1 − 8 = −7

en dat betekent dat x3 en x4 niet reëel zijn (ze zijn toegevoegd complex). Ergo, de veelterm heeft 2 reële nulpunten.

Ander leuk voorbeeld (hier, vraag 3):

We beschouwen de volgende veelterm:

x4 − x3 − 4x2 + 5x − 5

Deze veelterm is deelbaar door x2 − x + 1

Bereken de som van de reële nulpunten van deze veelterm?

De gegeven keuzemogelijkheden zijn

<A> 10

<B> 6

<C> 0

<D> −6

De oplosser van Veurne slaat nu weer driftig aan het rekenen en gaat een polynoomstaartdeling uitvoeren (hier). Maar al dit werk is overbodig: de discriminant van de kwadratische veelterm x2 − x + 1 is negatief en deze veelterm heeft dus geen reële nulpunten, maar wel twee toegevoegd complexe nulpunten waarvan de som gelijk is aan 1. En omdat de som van alle vier de nulpunten van het vierdegraadspolynoom ook gelijk is aan 1, is de som van de reële nulpunten van dit polynoom 1 − 1 = 0. Het antwoord is dus <C>.

Nog een voorbeeld (hier, vraag 3):

Gegeven is de volgende rationale functie: y = (x2 + x + 1)/(x + 2)
Welke uitspraak is verkeerd?

<A> Deze functie heeft geen nulwaarden en één verticale asymptoot.

<B> Deze functie heeft één buigpunt en een verticale asymptoot.

<C> Deze functie heeft één verticale asymptoot en één schuine asymptoot.

<D> Deze functie heeft geen buigpunt en een schuine asymptoot.

De oplosser van Veurne slaat nu weer direct flink aan het rekenen en gaat niet alleen asymptoten maar ook zowel de eerste als de tweede afgeleide bepalen (hier). Maar al dit werk is overbodig: we hebben (x + 2)y = (x2 + x + 1) en dus een tweedegraads kromme. Dat is een (al dan niet ontaarde) kegelsnede, en kegelsneden hebben geen buigpunten. Ergo, uitspraak <B> is onjuist, en aangezien slechts één van de vier uitspraken onjuist is, is <B> het antwoord op de vraag.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 27-10-2013 17:38:29 ]
pi_132596553
Misschien doet de oplosser het om te laten zien hoe zo'n opgave er in detail uitziet? Geen idee eigenlijk, maar wat je uitlegt bij je laatste voorbeeld zet me wel aan het denken. Al dat rekenen kost veel tijd, wat je niet hebt tijden's zo'n examen.
pi_132617697
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2009 a/juli, vraag 1.

Ik heb dit opgelost met de cosinusregel. Echter, waarom zou hier een sinusregel niet werken?

Ik weet de waarde van sin30, dat is 1/2. Nu kan ik ook de waarde van hoek c berekenen door overstaande/schuine zijde. Ik weet dan weliswaar niet hoeveel graden, maar wel de delingsquotient ervan. Als ik dat invul in de sinusregel:

hoek c= (2/wortel 3) gedeeld door (2) dat is wortel 3.

sinusA/BC = sinus C/AB
0.5/BC=wortel 3/(wortel3/2)=2

Maar nu ik terugdenk......Deze driehoek is geen rechthoekige driehoek dus hoe ik hoek c bereken klopt niet.

Het antwoord is B:

BC^2 = AC^2 + AB^2 - 2*AC*AB*cos(30)
pi_132618295
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 14:48 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2009 a/juli, vraag 1.

Ik heb dit opgelost met de cosinusregel. Echter, waarom zou hier een sinusregel niet werken?

Om de lengte van een zijde van een driehoek met behulp van de sinusregel te berekenen moet je twee hoeken van de driehoek kennen. Maar hier is slechts de grootte van één hoek gegeven, dus kun je de sinusregel hier niet gebruiken.



Sinusregel:

a : sin α = b : sin β = c : sin γ

Cosinusregel:

a2 = b2 + c2 − 2bc·cos α
b2 = c2 + a2 − 2ca·cos β
c2 = a2 + b2 − 2ab·cos γ

[ Bericht 29% gewijzigd door Riparius op 27-10-2013 18:19:54 ]
pi_132630382
Dank u wel voor het verhelderen van de vraag over de cosinusregel Riparius.

Vraag 5 examen 2008 augustus/b: http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Ik begrijp dat ik hier met stelsels moet werken. Ik kom niet verder dan 10b-c=34 te stellen als eerste vergelijking, maar ik weet niet welke andere vergelijking ik kan stellen om de waarde van b en c te berekenen.. Naar de uitwerking van vraag 5 kijkend snap ik niet zo goed hoe de oplosser komt aan b^2-c=9.
pi_132630889
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 20:08 schreef DefinitionX het volgende:
Dank u wel voor het verhelderen van de vraag over de cosinusregel Riparius.

Vraag 5 examen 2008 augustus/b: http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Ik begrijp dat ik hier met stelsels moet werken. Ik kom niet verder dan 10b-c=34 te stellen als eerste vergelijking, maar ik weet niet welke andere vergelijking ik kan stellen om de waarde van b en c te berekenen.. Naar de uitwerking van vraag 5 kijkend snap ik niet zo goed hoe de oplosser komt aan b^2-c=9.
Beetje analytische meetkunde. Je moet voor deze opgave weten dat de vergelijking van een cirkel met middelpunt (p;q) en straal r is te schrijven als

(x − p)2 + (y − q)2 = r2

Herleiden van de gegeven vergelijking tot een vergelijking van deze gedaante (waarbij je kwadraatafsplitsing moet gebruiken) levert dan op dat

b2 − c = 9

aangezien is gegeven dat de straal van de cirkel 3 is. Het gegeven dat het punt (5;3) op de cirkel ligt levert een tweede betrekking op tussen b en c, namelijk

10b − c = 34

Oplossen van dit stelsel geeft dan b = 5, c = 16, en dus b + c = 21.
pi_132634479
Dank u!
pi_132639300
Kan iemand mij de stappen uitleggen hoe ik de afgeleide krijg van een wortel en dan staat er binnen de wortel (x^2-1)/(x) Ik weet dat het iets is met de ketting regel en coëfficiënt regel.

[ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 27-10-2013 22:37:37 ]
pi_132639723
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 22:37 schreef MCH het volgende:
Kan iemand mij de stappen uitleggen hoe ik de afgeleide krijg van een wortel en dan staat er binnen de wortel (x^2-1)/(x) Ik weet dat het iets is met de ketting regel en coëfficiënt regel.
Als je weet wat de ketting- en quotiëntregel inhouden, zou het toepassen ook moeten lukken. Het berekenen van een afgeleide is alleen maar het toepassen van de regels. Je moet even wat meer toelichting geven.
Wat precies begrijp je niet? Hoever kom je nu?
pi_132640417
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 22:37 schreef MCH het volgende:
Kan iemand mij de stappen uitleggen hoe ik de afgeleide krijg van een wortel en dan staat er binnen de wortel (x^2-1)/(x) Ik weet dat het iets is met de ketting regel en coëfficiënt regel.
Als je de vierkantswortel bedoelt uit (x2 − 1)/x = x − x−1 dan heb je dus

f(x) = (x − x−1)1/2

Nu lukt het toch wel om hiervan de afgeleide te bepalen? En wat versta je onder coëfficiëntregel?
pi_132640511
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:01 schreef Riparius het volgende:

[..]

Als je de vierkantswortel bedoelt uit (x2 − 1)/x = x − x−1 dan heb je dus

f(x) = (x − x−1)1/2

Nu lukt het toch wel om hiervan de afgeleide te bepalen? En wat versta je onder coëfficiëntregel?
De afgeleide van een breuk. Sorry, ik krijg wiskunde in het Engels.
pi_132640702
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:03 schreef MCH het volgende:

[..]

De afgeleide van een breuk. Sorry, ik krijg wiskunde in het Engels.
Dan bedoel je de quotiëntregel. In het Engels is dat de quotient rule, dus ik zie niet waarom je de termen quotiënt en coëfficiënt door elkaar gooit. Ik zou trouwens de quotiëntregel hier niet gebruiken, onnodig ingewikkeld.

[ Bericht 2% gewijzigd door Riparius op 29-10-2013 16:52:16 ]
pi_132640726
http://nl.tinypic.com/r/fa60yu/5

Hier staat de uitwerking waar ik dus geen hout van kan snijden.
pi_132640880
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:07 schreef MCH het volgende:
http://nl.tinypic.com/r/fa60yu/5

Hier staat de uitwerking waar ik dus geen hout van kan snijden.
Hier wordt inderdaad de quotiëntregel en de kettingregel gebruikt, nadat eerst nog het domein van de functie is bepaald. Als je de regels voor het differentiëren goed kent is hier verder niet zoveel aan te snappen. Maar kennelijk begrijp je die regels nog niet voldoende. Maar goed, zoals gezegd, ik zou het zo niet doen.
pi_132641041
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:12 schreef Riparius het volgende:

[..]

Hier wordt inderdaad de quotiëntregel en de kettingregel gebruikt, nadat eerst nog het domein van de functie is bepaald. Als je de regels voor het differentiëren goed kent is hier verder niet zoveel aan te snappen. Maar kennelijk begrijp je die regels nog niet voldoende. Maar goed, zoals gezegd, ik zou het zo niet doen.
Maar staat hier nu hetzelfde als 0,5wortel(u)^-0,5 keer de afgeleide van u ? Alleen dan weer herschreven volgens algebraïsche regels?

[ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 27-10-2013 23:17:29 ]
pi_132641312
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:16 schreef MCH het volgende:

[..]

Maar staat hier nu hetzelfde als 0,5wortel(u)^-0,5 keer de afgeleide van u ? Alleen dan weer herschreven volgens algebraïsche regels?
Je kunt inderdaad u = x − x−1 nemen. Maar ik zou het zo doen:

d((x − x−1)1/2)/dx = d((x − x−1)1/2)/d(x − x−1) · d(x − x−1)/dx = ½·(x − x−1)−1/2·(1 + x−2)

Dit kun je uiteraard nog verder herleiden. Je uitwerking klopt trouwens niet helemaal omdat √x niet reëel is voor x < 0.
pi_132641403
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:25 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je kunt inderdaad u = x − x−1 nemen. Maar ik zou het zo doen:

d((x − x−1)1/2)/dx = d((x − x−1)1/2)/d(x − x−1) · d(x − x−1)/dx = ½·(x − x−1)−1/2·(1 + x−2)

Dit kun je uiteraard nog verder herleiden. Je uitwerking klopt trouwens niet helemaal omdat √x niet reëel is voor x < 0.
Dit is niet mijn uitwerking. Dit zijn uitwerkingen van de docenten van de uni. Tot zover hun niveau, mocht dit niet totaal kloppen. :')
pi_132641490
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:28 schreef MCH het volgende:

[..]

Dit is niet mijn uitwerking. Dit zijn uitwerkingen van de docenten van de uni. Tot zover hun niveau, mocht dit niet totaal kloppen. :')
Als een docent van de uni dat zo opschrijft zou die persoon ontslagen mogen worden wat mij betreft.
pi_132641540
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:31 schreef Riparius het volgende:

[..]

Als een docent van de uni dat zo opschrijft zou die persoon ontslagen mogen worden wat mij betreft.
Jammer dat ik zelf niet zo goed onderlegd ben om ze hiermee te confronteren. >:)
pi_132656946
Tot nu toe geniet ik met volle teugen van "Toegepaste Wiskunde voor het hoger onderwijs (Blankespoort, de Joode en Sluijter)". Ik zit nu met limieten en er is een vraag bij me opgekomen, namelijk: zou een functie niet meer dan 1 verticale/horizontale asymptoot kunnen hebben? Neem de helft van een small eclips . Volgens mij heb je boven de eclips een verticale asymptoot, maar ook daaronder.
pi_132657726
quote:
0s.gif Op maandag 28 oktober 2013 15:16 schreef DefinitionX het volgende:
Tot nu toe geniet ik met volle teugen van "Toegepaste Wiskunde voor het hoger onderwijs (Blankespoort, de Joode en Sluijter)". Ik zit nu met limieten en er is een vraag bij me opgekomen, namelijk: zou een functie niet meer dan 1 verticale/horizontale asymptoot kunnen hebben? Neem de helft van een small eclips . Volgens mij heb je boven de eclips een verticale asymptoot, maar ook daaronder.
Uiteraard kunnen (grafieken van) functies meer dan één horizontale of verticale asymptoot hebben. Een eenvoudig voorbeeld is de functie

f(x) = tan x

Deze heeft (op R) zelfs oneindig veel verticale asymptoten. En vergeet niet dat je ook nog schuine asymptoten hebt.

Een eclips is een zons- of maansverduistering. Ik denk dat je hier een ellips bedoelt. Maar die heeft geen asymptoten. Een hyperbool wél, die heeft twee asymptoten die elkaar snijden in een punt dat het centrum van de hyperbool wordt genoemd.
pi_132685332
quote:
0s.gif Op zondag 27 oktober 2013 23:31 schreef Riparius het volgende:

[..]

Als een docent van de uni dat zo opschrijft zou die persoon ontslagen mogen worden wat mij betreft.
Want hij noemt het domein van f ' niet?
pi_132691249
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 11:08 schreef thenxero het volgende:

[..]

Want hij noemt het domein van f ' niet?
Nee, ik doelde op het feit dat hij of zij 1/√(a/b) herschrijft als √b/√a. Dat geldt alleen als a > 0 en tevens b > 0, maar aan die voorwaarde is niet voldaan voor −1 < x < 0, terwijl de functie wel is gedefinieerd en differentieerbaar is op (−1, 0).
pi_132695759
Vraagje... Ik wil de volgende vergelijking oplossen...

\lambda^2 + (l_2 - l_1 + 1)\lambda + (4l_1 - l_2 - 2) = 0

Oplossingen mogen reëel of complex zijn zolang het reëel deel maar negatief is. Met wolfram alpha krijg ik

l_1 \leq \frac{1}{3} \wedge l_2 > 2(2l_1 - 1) of
l_1 > \frac{1}{3} \wedge l_2 \geq -3 + l_1 + 2\sqrt{3}\sqrt{l_1}

Nu heb ik

\lambda_{1,2} = -\frac{1}{2}(l_2 - l_1 + 1) \pm \frac{1}{2} \sqrt{(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2)} \ \wedge \ \mathrm{Re}(\lambda_{1,2}) < 0

\pm \sqrt{(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2)} > (l_2 - l_1 + 1)

Nu splits het probleem zich geloof ik op in twee problemen namelijk...

(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2) > (l_2 - l_1 + 1)^2
-16l_1 + 4l_2 + 8 > 0
l_2 > 2(2l_1 - 1)

En

(l_2 - l_1 + 1)^2 -4(4l_1 - l_2 - 2) \geq 0 (groter of gelijk aan nul omdat als de discriminant kleiner is dan nul dan is die complex en dan hoeven we dus alleen nog maar te zorgen dat de eerste term kleiner is dan nul)
l_2^2 + (6 - 2l_1)l_2 + (l_1^2 - 18l_1 + 9)
l_2 \geq -\frac{1}{2}(6 - 2l_1) \pm \frac{1}{2}\sqrt{(6 - 2l_1)^2 - 4(l_1^2 - 18l_1 + 9)}
l_2 \geq -3 + l_1 \pm 2 \sqrt{3}\sqrt{l_1}

Nu valt de oplossing l_2 \geq -3 + l_1 - 2 \sqrt{3}\sqrt{l_1} blijkbaar af, waarom is mij nie geheel duidelijk.

Vervolgens om l_1 bound te bepalen...

l_2 \geq -3 + l_1 + 2\sqrt{3}\sqrt{l_1} \wedge l_2 > 2(2l_1 - 1) dus
-3 - l_1 + 2\sqrt{3}\sqrt{l_1} \geq 2(2l_1 - 1)
0 \geq 3l_1 - 2\sqrt{3}\sqrt{l_1} + 1
0 \geq 3(\sqrt{l_1} - \sqrt{\frac{1}{3}})^2
 l_1 \leq \frac{1}{3}

Nu mijn probleem is is dat ik het niet geheel systimatisch heb opgelost en min of meer naar de oplossing van Wolfram Alpha heb gewerkt. En ik niet precies goed snap waarom l_1 \leq \frac{1}{3} bij hoort l_2 > 2(2l_1 - 1) en
l_1 > \frac{1}{3} bij l_2 \geq -3 + l_1 + 2\sqrt{3}\sqrt{l_1}

[ Bericht 4% gewijzigd door Dale. op 29-10-2013 19:09:10 ]
pi_132697484
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 17:41 schreef Dale. het volgende:
Vraagje... Ik wil de volgende vergelijking oplossen...

\lambda^2 + (l_2 - l_1 + 1)\lambda + (4l_1 - l_2 - 2) < 0

Oplossingen mogen reëel of complex zijn zolang het reëel deel maar negatief is.
Het is onduidelijk wat nu precies de bedoeling is. Als je polynoom in λ een complexe waarde heeft, dan heeft < hier geen betekenis, dus de vraagstelling klopt zo alvast niet. Het zou kunnen dat je bedoelt

\mathrm{Re}(\lambda^2 + (l_2 - l_1 + 1)\lambda + (4l_1 - l_2 - 2)) < 0

maar als ik dat in WolframAlpha invoer krijg ik toch iets heel anders, evenals trouwens bij invoer van je oorspronkelijke ongelijkheid.
pi_132697962
-edit-

Sorry beetje in de war...

Wat ik wil is dat de oplossingen \lambda_{1,2} van de kwadratische vergelijking

\lambda^2 + (l_2 - l_1 + 1)\lambda + (4l_1 - l_2 - 2)) = 0

een negatief reëel deel hebben.

\lambda_{1,2} = -\frac{1}{2}(l_2 - l_1 + 1) \pm \frac{1}{2} \sqrt{(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2)} \ \wedge \ \mathrm{Re}(\lambda_{1,2}) < 0

e.g. zoek ik de range van waardes l_1, l_2 \in \mathbb{R} (die wel reëel zijn) wat mij een negatief reëel deel geeft voor \lambda_{1,2}

Dus...

\lambda_1 = \mathrm{Re}\left(-\frac{1}{2}(l_2 - l_1 + 1) + \frac{1}{2} \sqrt{(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2)}\right) < 0

en

\lambda_2 = \mathrm{Re}\left(-\frac{1}{2}(l_2 - l_1 + 1) - \frac{1}{2} \sqrt{(l_2 - l_1 + 1)^2 - 4(4l_1 - l_2 - 2)}\right) < 0

Wolfram: eerste, tweede.

Ik geloof dat de uitwerkingen wel gedeeltelijk kloppen in de bovenstaande post. Alleen faal ik in de systematische aanpak.

[ Bericht 15% gewijzigd door Dale. op 29-10-2013 19:15:40 ]
pi_132698332
Ik ga over 'n paar weken proefstuderen in Utrecht voor de studie wiskunde (en toepassingen). Toevallig iemand hier met ervaringen over Nederlandse wiskunde studies, met name Utrecht (of Nijmegen)? Waar moet ik (niet) op letten, bij wiskunde?
In Utrecht spreekt het me wel aan dat ik veel keuzevrijheid heb en kan switchen naar wiskunde en toepassingen mocht de pure theoretische (afleidingen, historie) kant me geen voldoening geven.
(Vond deze vraag geen apart topic waard en hoop hier wat reacties te kunnen krijgen erop.)
pi_132699894
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 18:50 schreef Dale. het volgende:
-edit-

Sorry beetje in de war...

Wat ik wil is dat de oplossingen \lambda_{1,2} van de kwadratische vergelijking

\lambda^2 + (l_2 - l_1 + 1)\lambda + (4l_1 - l_2 - 2) = 0

een negatief reëel deel hebben.

Als we aannemen dat l1 en l2 reëel zijn en je vierkantsvergelijking heeft twee reële wortels λ1 en λ2, dan zijn deze beide negatief als λ1 + λ2 < 0 en tevens λ1λ2 > 0, dus

l2 - l1 + 1 > 0 ∧ 4l1 - l2 - 2 > 0

Heeft de vierkantsvergelijking twee toegevoegd complexe wortels, dan zijn de reële delen hiervan negatief als de som λ1 + λ2 negatief is, dus

l2 - l1 + 1 > 0

Helpt dit?
pi_132701856
70

k=10

kan iemand me helpen met wat hier uitkomt ?
pi_132702128
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:15 schreef ronaldoo12 het volgende:
70

k=10

kan iemand me helpen met wat hier uitkomt ?
Nee, dat kan niemand, want je geeft niet aan wat er wordt gesommeerd ...
pi_132702147
Het eerste stukje begrijp ik inderdaad, als l2 - l1 + 1 > 0 ∧ 4l1 - l2 - 2 > 0 dat dan inderdaad de waardes van λ kleiner zijn dan 0.

Het tweede stukje niet helemaal... Ik snap dat als er complexe wortels zijn dat als reële delen negatief zijn dat dan λ1 + λ2 negatief is. Alleen waarom geldt l2 - l1 + 1 > 0 dan?

Voor het eerste stukje krijg ik nu:

l2 > l1 - 1 ∧ l2 < 2(2l1 - 1) dus l1 - 1 < l2 < 2(2l1 - 1) dus l1 - 1 < 2(2l1 - 1) impliceert dat l1 > 1/3

Dus voor l1 > 1/3 geldt dat l2 ligt in l1 - 1 < l2 < 2(2l1 - 1).

En nu moet je dus nog de case bepalen voor wanneer l1 ≤ 1/3 wat dus is als er complexe wortels zijn?
pi_132702215
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:15 schreef ronaldoo12 het volgende:
70

k=10

kan iemand me helpen met wat hier uitkomt ?
http://en.wikipedia.org/w(...)lynomial_expressions
pi_132702325
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:20 schreef Riparius het volgende:

[..]

Nee, dat kan niemand, want je geeft niet aan wat er wordt gesommeerd ...
70

k=10
(7k − 2)
pi_132702368
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:25 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

70

k=10
(7k − 2)
\sum_{k=10}^{70} (7k - 2)

bedoel je dus.
pi_132702414
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:26 schreef Dale. het volgende:

[..]

\sum_{k=10}^{70} (7k - 2)

bedoel je dus.
jaa dat :D
pi_132702504
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:27 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

jaa dat :D
\sum_{k=10}^{70} (7k - 2) = \sum_{k=10}^{70} 7k - \sum_{k=10}^{70} 2

Helpt dit je?
pi_132702600
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:28 schreef Dale. het volgende:

[..]

\sum_{k=10}^{70} (7k - 2) = \sum_{k=10}^{70} 7k - \sum_{k=10}^{70} 2

Helpt dit je?
ja die stap had ik ook,

ik loop hier vast:

7 * 2800 - .. ?
pi_132702637
die 2800 heb ik als volgt berekend: 70/2 * (10+70)
pi_132702682


en



Bij beide formules moet je nog iets doen.
pi_132702948
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:27 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

Je hebt een rekenkundige reeks. Heeft een rekenkundige reeks n termen en is de eerste term t1 en de laatste term tn, dan is de som S = ½n(t1 + tn).

Hier heb je n = 61, t1 = 68, tn = 488, dus S = ½·61·(68 + 488) = 16958.
pi_132703035
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:33 schreef Dale. het volgende:
[ afbeelding ]

ehmm.. wordt dit dan: 70+(7k-2)-10 ? ...
pi_132703052
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:41 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

ik bedoel.. 70+1-10 .. lol
pi_132703144
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:39 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je hebt een rekenkundige reeks. Heeft een rekenkundige reeks n termen en is de eerste term t1 en de laatste term tn, dan is de som S = ½n(t1 + tn).

Hier heb je n = 61, t1 = 68, tn = 488, dus S = ½·61·(68 + 488) = 16958.
hoe kom je aan t1 en tn ?
pi_132703151
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:42 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

ik bedoel.. 70+1-10 .. lol
\sum_{k=10}^{70} (7k - 2) = \sum_{k=10}^{70} 7k - \sum_{k=10}^{70} 2 = 7\sum_{k=10}^{70} k - 2 \sum_{k=10}^{70} 1

quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:44 schreef ronaldoo12 het volgende:

[..]

hoe kom je aan t1 en tn ?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Rekenkundige_rij
pi_132703185
-

[ Bericht 99% gewijzigd door Dale. op 29-10-2013 20:45:43 ]
pi_132703927
Jaaa dankulliewel ik kom eindelijk goed uit :D !!
pi_132705090
quote:
7s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 20:21 schreef Dale. het volgende:
Het eerste stukje begrijp ik inderdaad, als l2 - l1 + 1 > 0 ∧ 4l1 - l2 - 2 > 0 dat dan inderdaad de waardes van λ kleiner zijn dan 0.

Het tweede stukje niet helemaal... Ik snap dat als er complexe wortels zijn dat als reële delen negatief zijn dat dan λ1 + λ2 negatief is. Alleen waarom geldt l2 - l1 + 1 > 0 dan?

Als λ1 en λ2 de wortels zijn van de vierkantsvergelijking

λ2 + pλ + q = 0

dan geldt

λ1 + λ2 = −p, λ1λ2 = q

Zijn de wortels reëel, dan is de voorwaarde voor twee negatieve reële wortels λ1 + λ2 < 0 en tevens λ1λ2 > 0 en dus p > 0 en tevens q > 0.

Zijn de wortels λ1 en λ2 toegevoegd complex, dan is λ1 = α + βi en λ2 = α − βi waarbij α en β reëel zijn. De voorwaarde dat het reële deel α van de beide wortels negatief is, is dan equivalent met 2α = λ1 + λ2 = −p < 0 en dus p > 0. Merk op dat nu λ1λ2 = α2 + β2 > 0, zodat de voorwaarde λ1λ2 = q > 0 hier redundant is.

quote:
Voor het eerste stukje krijg ik nu:

l2 > l1 - 1 ∧ l2 < 2(2l1 - 1) dus l1 - 1 < l2 < 2(2l1 - 1) dus l1 - 1 < 2(2l1 - 1) impliceert dat l1 > 1/3

Dus voor l1 > 1/3 geldt dat l2 ligt in l1 - 1 < l2 < 2(2l1 - 1).

En nu moet je dus nog de case bepalen voor wanneer l1 ≤ 1/3 wat dus is als er complexe wortels zijn?
Je uiteindelijke voorwaarde wordt

(p > 0 ∧ q > 0 ∧ p2 − 4q ≥ 0) ∨ (p > 0 ∧ p2 − 4q < 0)

met p = l2 − l1 + 1 en q = 4l1 − l2 − 2
pi_132710267
Ik heb een vraag over Lineaire Algebra 1.

Gegeven zijn de 2x2 matrices A en B. Bewijs dat de kolommenruimte van AB bevat is in de kolommenruimte van A.

Nou, stel

 A = \matrix{a_{11} & a_{12} \\ a_{21} & a_{22}} en B = \matrix{b_{11} & b_{12} \\ b_{21} & b_{22}}

dan AB = \matrix{{a_{11}b_{11}} & {a_{12}b_{21}} // {a_{21}b_{12}} & {a_{22}b_{22}}}

Nou, dit laatste lukt al helemaal waardeloos. Enfin, voor de // staat de bovenste rij, na de // staat de onderste rij.

Hoe laat ik nu het gevraagde zien? De kolommenruimte van A is 1,2 of 0. Wanneer die 0 is dan zijn alle a'tjes 0, en is dus de kolommenruimte van AB ook 0, immers is AB dan de nulmatrix.

Als de kolommenruimte van A 1 is dan is er één kolom, en we zien dan in AB ook wéér een nulkolom terug.

Als de kolommenruimte van A gelijk is aan 2 ....

Maar wat als de rijenruimte van B nu eens 1 is?

Ik snap hier echt helemaal niets van. :')
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132711891
quote:
2s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 23:02 schreef Amoeba het volgende:
Ik heb een vraag over Lineaire Algebra 1.

Gegeven zijn de 2x2 matrices A en B. Bewijs dat de kolommenruimte van AB bevat is in de kolommenruimte van A.

Nou, stel

 A = \matrix{a_{11} & a_{12} \\ a_{21} & a_{22}} en B = \matrix{b_{11} & b_{12} \\ b_{21} & b_{22}}

dan AB = \matrix{{a_{11}b_{11}} & {a_{12}b_{21}} // {a_{21}b_{12}} & {a_{22}b_{22}}}

Nou, dit laatste lukt al helemaal waardeloos. Enfin, voor de // staat de bovenste rij, na de // staat de onderste rij.

Hoe laat ik nu het gevraagde zien? De kolommenruimte van A is 1,2 of 0. Wanneer die 0 is dan zijn alle a'tjes 0, en is dus de kolommenruimte van AB ook 0, immers is AB dan de nulmatrix.

Als de kolommenruimte van A 1 is dan is er één kolom, en we zien dan in AB ook wéér een nulkolom terug.

Als de kolommenruimte van A gelijk is aan 2 ....

Maar wat als de rijenruimte van B nu eens 1 is?

Ik snap hier echt helemaal niets van. :')
LaTeX-hint:
\left(\begin{array}{rr} a & b \\ c & d\end{array}\right)
Wiskunde-hint: interpreteer een matrix als een lineaire afbeelding.
pi_132712175
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 23:43 schreef thabit het volgende:

[..]

LaTeX-hint:
\left(\begin{array}{rr} a & b \\ c & d\end{array}\right)
Wiskunde-hint: interpreteer een matrix als een lineaire afbeelding.
:?

Ik heb nog een vraag, niet over de uitwerking, maar hoe ver moet ik dit oplossen?

Gegeven is een stelsel vergelijkingen met 3 variabelen en een parameter a. De vraagstelling luidt: los het volgende stelsel vergelijkingen op voor iedere waarde van a.

Nu heb ik het geschreven als

Ax = b

En dus x = A-1b voor iedere waarde van a waarvoor A inverteerbaar is (dus determinant ongelijk 0 ). Verder heb ik de waarden voor a bekeken waarvoor A niet inverteerbaar is.

Moet ik nu op het tentamen die inverse van A ook nog bepalen, of hoeft dat niet denk je? :P
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132712342
De matrix A kun je zien als een afbeelding van R2 naar R2 die v naar Av stuurt. De kolomruimte is niets anders dan het beeld van deze afbeelding, d.w.z. alle vectoren die daadwerkelijk van de vorm Av zijn. De matrix AB is als afbeelding gelijk aan B gevolgd door A: (AB)v = A(Bv). Alles wat van geschreven kan worden als ABv kan dus ook zeker geschreven worden als Aw (nl met w = Bv). Daarom is het beeld van AB bevat in het beeld van A.
  dinsdag 29 oktober 2013 @ 23:59:33 #101
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_132712430
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 23:56 schreef thabit het volgende:
De matrix A kun je zien als een afbeelding van R2 naar R2 die v naar Av stuurt. De kolomruimte is niets anders dan het beeld van deze afbeelding, d.w.z. alle vectoren die daadwerkelijk van de vorm Av zijn. De matrix AB is als afbeelding gelijk aan B gevolgd door A: (AB)v = A(Bv). Alles wat van geschreven kan worden als ABv kan dus ook zeker geschreven worden als Aw (nl met w = Bv). Daarom is het beeld van AB bevat in het beeld van A.
Ik snap er nog steeds geen bal van. :')

Lineaire Algebra 1 man. Geen hocus pocus. :')
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132712527
quote:
2s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 23:59 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Ik snap er nog steeds geen bal van. :')

Lineaire Algebra 1 man. Geen hocus pocus. :')
Gezien de snelheid waarmee je reageert, heb je niet eens de tijd genomen om erover na te denken.
pi_132712603
quote:
11s.gif Op woensdag 30 oktober 2013 00:02 schreef thabit het volgende:

[..]

Gezien de snelheid waarmee je reageert, heb je niet eens de tijd genomen om erover na te denken.
Het is echt nooit in het college (noch in het dictaat behandeld).

Ik peins er wel even over verder. Bedankt voor je hulp.

Mijn eerste vraag over de inverse van A kun je vergeten, dat lukt wel.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132712788
Ik snap je redenering wel, maar het principe van een matrix als lineaire afbeelding is mij totaal onbekend. Daarom begrijp ik niet waarom de kolomruimte het beeld van A is.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132713406
quote:
0s.gif Op dinsdag 29 oktober 2013 21:23 schreef Riparius het volgende:

[..]

Als λ1 en λ2 de wortels zijn van de vierkantsvergelijking

λ2 + pλ + q = 0

dan geldt

λ1 + λ2 = −p, λ1λ2 = q

Zijn de wortels reëel, dan is de voorwaarde voor twee negatieve reële wortels λ1 + λ2 < 0 en tevens λ1λ2 > 0 en dus p > 0 en tevens q > 0.

Zijn de wortels λ1 en λ2 toegevoegd complex, dan is λ1 = α + βi en λ2 = α − βi waarbij α en β reëel zijn. De voorwaarde dat het reële deel α van de beide wortels negatief is, is dan equivalent met 2α = λ1 + λ2 = −p < 0 en dus p > 0. Merk op dat nu λ1λ2 = α2 + β2 > 0, zodat de voorwaarde λ1λ2 = q > 0 hier redundant is.

[..]

Je uiteindelijke voorwaarde wordt

(p > 0 ∧ q > 0 ∧ p2 − 4q ≥ 0) ∨ (p > 0 ∧ p2 − 4q < 0)

met p = l2 − l1 + 1 en q = 4l1 − l2 − 2
Thanks! Awesome _O_
pi_132713447
quote:
2s.gif Op woensdag 30 oktober 2013 00:12 schreef Amoeba het volgende:
Ik snap je redenering wel, maar het principe van een matrix als lineaire afbeelding is mij totaal onbekend. Daarom begrijp ik niet waarom de kolomruimte het beeld van A is.
Bekijk

https://www.khanacademy.o(...)mn-space-of-a-matrix

en

https://www.khanacademy.o(...)-of-a-transformation
pi_132713496
quote:
Thanks. Morgen. PC staat in slaapstand met die video's open, dus dat is het eerste waar ik mee geconfronteerd ga worden.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132745948
*Knip*

[ Bericht 51% gewijzigd door DefinitionX op 30-10-2013 23:34:08 ]
pi_132753095
quote:
2s.gif Op woensdag 30 oktober 2013 00:12 schreef Amoeba het volgende:
Ik snap je redenering wel, maar het principe van een matrix als lineaire afbeelding is mij totaal onbekend. Daarom begrijp ik niet waarom de kolomruimte het beeld van A is.
Omdat je bij een vermenigvuldiging het resultaat kan zien als lineaire combinatie van de kolommen van de matrix.
Stel je hebt een matrix met kolomvectoren v1 t/m vn en je vermenigvuldigt met (a1, ..., an)T. Dan krijg je
(v1, ..., vn)(a1, ..., an)T = a1v1 + ... + anvn

Dit lijkt ingewikkelder dan het is, als je het even narekent snap je het waarschijnlijk beter,
pi_132758330
Riparius, ik ben dat boek dat je me gestuurd hebt aan het bestuderen en ben bij pagina 4: 1.2 Goniometrische Formules, verwante hoeken.



Op de eenheidscirkel snap ik het, maar als ik 2 driehoeken teken met driehoek 1 een hoek van 120 graden en de andere een hoek van 60 graden kan ik niet bevatten hoe sin 120 = sin 60. Dat is hetzelfde als stellen dat de de overstaande zijde van hoek van 120 graden ook wortel 3 is. Als je kijkt naar mijn tekening kan dat toch niet?

Ik heb er wel wortel 3 bij neergezet, maar dat vind ik moeilijk te geloven. Ik heb er ook bijgezet dat dat hetzelfde is als concluderen dat 10/2= 5 voor hoek 60 graden en 20/4=5 voor hoek 120 graden. De verhoudingen moeten immers hetzelfde blijven als je wilt stellen dat sin 60 = sin 120.

Ik kan dit nu wel afsluiten en het regeltje onthouden dat sin 120 = sin 60 graden en sin 150 graden = sin 30 graden, maar ik wil snappen waarom dat zo is......Als je nog het geduld kan vinden om dit uit te leggen, graag.

Ik heb nog even het volgende getekend:



Als het klopt dat sin 120 = sin 60, dan stel je dat de 2 rood getekende bogen hetzelfde zijn. Volgens mij is boog A= 60+30+30 graden groter dan boog A=60 graden.

Dan kom ik tot het volgende plaatje:



Dit is waar ik vastloop. Sin 120 = x/y. Als sin 120 = sin 60, dan stel je dat x= wortel 3 en y =2, maar dat kan toch niet?
pi_132762881
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 14:03 schreef DefinitionX het volgende:
...
Verduidelijkt dit het een en ander?
pi_132766213
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 16:13 schreef randomo het volgende:

[..]

Verduidelijkt dit het een en ander?
[ afbeelding ]
Nee.....
pi_132766304
Wel zie ik dat de schuine zijde van hoek 120 graden gelijk is aan de overstaande zijde van hoek 60 graden.
pi_132766671
Als je 1 hoek weet dan kan je toch gewoon telkens een driehoek in tweeen splitsen om de overige hoeken te berekenen?
pi_132766816
Sinus van een hoek kan je zien als een y-coördinaat bijbehorende bij die hoek op de eenheidscirkel. Deze sinus is dus voor alfa en 180-alfa gelijk, dat zegt dat plaatje.
Cosinus voor de x-coördinaat. Dus Cos(alfa)=Cos(-alfa)
pi_132770229
Gegeven is de familie van functies f(x) = (x^2-kx+4) / (x-1)
Een van deze functies heeft geen verticale asymptoot x = 1
Voor welke waarde van k is dat het geval?

Zou iemand mij dit kunnen uitleggen? ik snap er namelijk niks van
:)
pi_132770577
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 14:03 schreef DefinitionX het volgende:
Riparius, ik ben dat boek dat je me gestuurd hebt aan het bestuderen en ben bij pagina 4: 1.2 Goniometrische Formules, verwante hoeken.

Op de eenheidscirkel snap ik het, maar als ik 2 driehoeken teken met driehoek 1 een hoek van 120 graden en de andere een hoek van 60 graden kan ik niet bevatten hoe sin 120° = sin 60°. Dat is hetzelfde als stellen dat de de overstaande zijde van hoek van 120 graden ook wortel 3 is. Als je kijkt naar mijn tekening kan dat toch niet?

Inderdaad, wat jij hier wil kan niet. Je weet dat de som van de hoeken van elke driehoek - en dus ook de som van de hoeken van een rechthoekige driehoek - gelijk is aan 180°. Maar dat betekent dus dat er in een rechthoekige driehoek voor de beide andere hoeken samen nog 90° overblijft. En dus is het zo dat de andere hoeken in een rechthoekige driehoek altijd beide scherp zijn. Een scherpe hoek is een hoek die kleiner is dan een rechte hoek, en een stompe hoek is een hoek die groter is dan een rechte hoek maar kleiner dan een gestrekte hoek. Een gestrekte hoek is een hoek van 180°, dat is een hoek waarvan de beide benen niet samenvallen maar wel in elkaars verlengde liggen.

Zoals ik eerder heb opgemerkt heeft men goniometrische verhoudingen vroeger eerst gedefinieerd en bestudeerd aan de hand van rechthoekige driehoeken. Omdat de lengtes van de zijden van gelijkvormige driehoeken evenredig met elkaar zijn, hangen de verhoudingen tussen de lengtes van twee zijden in een rechthoekige driehoek uitsluitend af van de hoeken van de rechthoekige driehoek.



In deze figuur is de grootte één van de beide scherpe hoeken van een rechthoekige driehoek aangegeven met de Griekse letter θ (theta). Deze letter wordt in het Nederlands gewoonlijk uitgesproken als 'têta' met een ê zoals in Frans tête ('hoofd'), maar in het Engels spreekt men de θ gewoonlijk uit als 'theetah' met th zoals in thin en met ee zoals in cheetah.

De schuine zijde in een rechthoekige driehoek (dat is de zijde tegenover de rechte hoek) wordt meestal de hypotenusa genoemd. De beide rechthoekszijden kun je onderscheiden doordat er één rechthoekszijde tegenover de scherpe hoek ligt die we nu bekijken, terwijl de andere rechthoekszijde één been vormt van de scherpe hoek die we nu bekijken. In het Nederlands spreken we dan resp. van de overstaande en de aanliggende rechthoekszijde van hoek θ. In het Engels noemt men deze rechthoekszijden resp. opposite side en adjacent side.

Omdat we drie zijden hebben, kunnen we nu in totaal 3·2 = 6 verhoudingen tussen twee van deze drie zijden vormen, en inderdaad heb je dan ook zes (gangbare) goniometrische verhoudingen. De meest gebruikelijke zijn

sin θ = overstaande rechthoekszijde : hypotenusa
cos θ = aanliggende rechthoekszijde : hypotenusa
tan θ = overstaande rechthoekszijde : aanliggende rechthoekszijde

maar je hebt ook nog

cot θ = aanliggende rechthoekszijde : overstaande rechthoekszijde
sec θ = hypotenusa : aanliggende rechthoekszijde
csc θ = hypotenusa : overstaande rechthoekszijde

Deze laatste drie goniometrische verhoudingen heten voluit resp. de cotangens, de secans, en de cosecans. Je ziet natuurlijk dat deze niets anders zijn dan de inverse verhoudingen van resp. de tangens, de cosinus, en de sinus, en dat is de reden dat deze goniometrische verhoudingen niet zo vaak worden gebruikt: we hebben eigenlijk voldoende aan de sinus, de cosinus en de tangens.

De aldus met behulp van een rechthoekige driehoek gedefinieerde goniometrische verhoudingen hebben uitsluitend betekenis voor scherpe hoeken, want in een rechthoekige driehoek is een hoek die niet tegenover de hypotenusa ligt altijd scherp. We hebben dus een ander concept nodig als we het begrip sinus of cosinus of tangens van een hoek willen uitbreiden naar stompe hoeken. En dat is precies de reden waarom men is gaan werken met een assenstelsel (rechthoekig coördinatenstelsel) met daarin een cirkel met het middelpunt in de oorsprong en met een straal gelijk aan één, de eenheidscirkel.



In deze figuur heeft men een willekeurig punt P gekozen dat op de eenheidscirkel ligt, maar wel tevens in het eerste kwadrant, dat is het deel van het vlak waar zowel de x- als de y-coördinaat van elk punt positief is. De vier kwadranten waarin het assenstelsel het vlak verdeelt worden gewoonlijk aangegeven met de Romeinse cijfers I, II, III, IV, en de conventie is dat men de kwadranten nummert tegen de klok in, te beginnen in het kwadrant rechtsboven. Vanuit punt P heeft men een loodlijn neergelaten op de x-as, en het voetpunt van deze loodlijn heeft men hier Q genoemd.

Nu is driehoek OPQ een rechthoekige driehoek met een rechte hoek in hoekpunt Q. De zijde OP tegenover hoekpunt Q is dus de schuine zijde oftewel hypotenusa van de rechthoekige driehoek OPQ. Deze hypotenusa OP heeft een lengte één, omdat OP een straal is van de cirkel. De rechthoekige driehoek heeft twee scherpe hoeken in de hoekpunten O en P, en de grootte van de scherpe hoek in hoekpunt O heeft men hier weer θ genoemd. Omdat punt P in het eerste kwadrant ligt is zowel de x- als de y-coördinaat van punt P positief en geldt voor de coördinaten (xP; yP) van punt P dus xP = OQ en yP = QP.

Nu kunnen we met onze 'oude' definities gaan kijken naar de sinus en de cosinus van hoek θ, en dan vinden we

cos θ = aanliggende rechthoekszijde : hypotenusa = OQ : OP = xP : 1 = xP
sin θ = overstaande rechthoekszijde : hypotenusa = QP : OP = yP : 1 = yP

Nu zie je dat de coördinaten van punt P dus (cos θ; sin θ) zijn, oftewel de x-coördinaat xP van P is de cosinus van hoek θ en de y-coördinaat yP van punt P is de sinus van hoek θ. Het is natuurlijk ook duidelijk waarom dit zo 'mooi' uitkomt, dat is omdat we de straal van de cirkel gelijk aan één hebben gekozen. Als we een willekeurige straal r hadden genomen, dan zou OP = r zijn geweest, en dan hadden we dus gekregen cos θ = xP : r en sin θ = yP : r en daarmee xP = r·cos θ, yP = r·sin θ zodat de coördinaten van punt P dan (r·cos θ; r·sin θ) zouden zijn geweest. Alleen de keuze r = 1 maakt dat punt P hier de coördinaten (cos θ; sin θ) heeft.

Om nu de begrippen sinus en cosinus uit te breiden naar stompe hoeken en meer hebben we nog iets nodig, namelijk het begrip rotatie. Je ziet in de figuur dat lijnstuk OP een hoek θ maakt met lijnstuk OQ, en dat lijnstuk OQ langs de positieve x-as ligt, omdat punt Q immers op de positieve x-as ligt. Dat betekent dat we punt P kunnen opvatten als het beeld van het punt met coördinaten (1; 0) bij een rotatie om de oorsprong tegen de klok in over een hoek θ.

Maar nu zijn we bij rotaties niet gebonden aan hoeken tussen 0° en 90°. We kunnen het punt met coördinaten (1; 0) over een willekeurige hoek rond de oorsprong roteren. En we hoeven ons niet te beperken tot rotaties tegen de klok in, want we kunnen ook met de klok mee roteren. Omdat we rotaties tegen de klok in en met de klok mee wel van elkaar moeten kunnen onderscheiden, heeft men de afspraak gemaakt dat rotaties tegen de klok in positief worden gerekend en rotaties met de klok mee negatief.

Dit laatste lijkt misschien wat tegennatuurlijk, maar uit het plaatje is direct duidelijk waarom dit een zinnige afspraak is: als we het punt (1; 0) over een positieve hoek θ tussen 0° en 90° om de oorsprong roteren, dan is het beeld een punt P met als coördinaten (cos θ; sin θ). Anders gezegd, bij een rotatie van het punt (1; 0) om de oorsprong over een hoek θ tussen 0° en 90° is de x-coördinaat van het beeldpunt cos θ en de y-coördinaat van het beeldpunt sin θ. Maar omdat we ons bij rotaties om de oorsprong niet hoeven te beperken tot rotaties over een positieve hoek tussen 0° en 90° kunnen we nu eenvoudig afspreken (definiëren) dat we ook bij een willekeurige rotatie om de oorsprong van het punt (1; 0) over een hoek θ de x-coördinaat van het beeldpunt cos θ zullen noemen en de y-coördinaat van het beeldpunt sin θ.

Zo kunnen we dus dankzij de eenheidscirkel en het begrip rotatie betekenis geven aan cos θ en sin θ voor willekeurige (rotatie)hoeken, zowel positief als negatief. Merk op dat je je hierbij niet hoeft te beperken tot rotaties tussen −360° en +360°. Je kunt het punt (1; 0) ook roteren om de oorsprong over een hoek van bijvoorbeeld +480° maar dat levert uiteraard hetzelfde resultaat op als een rotatie over bijvoorbeeld −240° of een rotatie over bijvoorbeeld +120° zoals je hier kunt zien:



Goed, maar wat betekent deze 'nieuwe' definitie van de cosinus en de sinus nu voor scherpe en stompe hoeken zoals we die tegenkomen in driehoeken? Wel, voor scherpe hoeken verandert er helemaal niets, omdat we onze 'nieuwe' definitie aan de hand van de eenheidscirkel hebben gebaseerd op onze 'oude' definitie aan de hand van de verhoudingen tussen de rechthoekszijden en de hypotenusa in een rechthoekige driehoek.

De 'oude' definitie van de cosinus en de sinus had geen betekenis voor stompe hoeken, maar met onze 'nieuwe' definitie kunnen we nu wél betekenis geven aan de sinus en de cosinus van een stompe hoek. Als we het punt (1; 0) roteren om de oorsprong over een hoek tussen +90° en +180°, dan komen we uit op een punt P op de eenheidscirkel in het tweede kwadrant, zoals ook in het plaatje hierboven is te zien: een rotatie over +480° levert immers hetzelfde resultaat op als een rotatie over +120°.

Welnu, in het tweede kwadrant is de x-coördinaat van een punt negatief en de y-coördinaat positief. En omdat de x-coördinaat van het beeldpunt P van (1; 0) per definitie de cosinus is van de (rotatie)hoek, is de cosinus van een stompe hoek dus negatief. De y-coördinaat van een punt in het tweede kwadrant is nog steeds positief, en dus is de sinus van een stompe hoek wel positief, net als de sinus van een scherpe hoek.

Twee hoeken die samen een gestrekte hoek vormen, oftewel een hoek van 180°, noemen we supplementaire hoeken. Als dus een hoek scherp is, dan is het supplement van die hoek stomp, en omgekeerd, als een hoek stomp is, dan is het supplement van die hoek scherp. Omdat we nu met onze 'nieuwe' definitie ook kunnen spreken over de sinus en cosinus van stompe hoeken, kunnen we eens kijken hoe het verband is tussen de sinussen en de cosinussen van twee hoeken die elkaars supplement zijn. Laten we eens kijken naar een stompe hoek van 150°, zodat het supplement hiervan dus een scherpe hoek is van 30°.



Roteren we het punt (1; 0) om de oorsprong over een hoek van 150°, dan komen we uit op een punt P in het tweede kwadrant, dat per definitie de coördinaten (cos 150°; sin 150°) heeft. Maar nu zie je in de figuur dat het punt P het spiegelbeeld is van het punt met coördinaten (cos 30°; sin 30°) bij een spiegeling in de y-as. Het is eenvoudig in te zien waarom dat zo is: de gestippeld getekende driehoek in het eerste kwadrant is congruent met driehoek OPQ in het tweede kwadrant, omdat ∠POQ = 30°. Als we immers het punt (1;0) niet over een hoek van 150° maar nog 30° verder en daarmee over een hoek van 180° om de oorsprong hadden geroteerd, dan zouden we zijn uitgekomen in het punt (−1; 0).

Aangezien de punten met coördinaten (cos 150°; sin 150°) en (cos 30°; sin 30°) symmetrisch liggen ten opzichte van de y-as hebben deze punten tegengestelde x-coördinaten maar dezelfde y-coördinaten. En dus zien we dat cos 150° = −cos 30° terwijl sin 150° = sin 30°. In het algemeen geldt dat rotatie van het punt (1; 0) om de oorsprong over een hoek θ en over een hoek 180° − θ twee beeldpunten P en P' geeft die symmetrisch liggen ten opzichte van de y-as, zodat dus steeds geldt dat cos(180° − θ) = −cos θ terwijl sin(180° − θ) = sin θ.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 08-11-2013 16:32:31 ]
pi_132771485
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 19:47 schreef BalotelliFan het volgende:
Gegeven is de familie van functies

f(x) = (x2 − kx + 4)/(x - 1)

Eén van deze functies heeft geen verticale asymptoot x = 1
Voor welke waarde van k is dat het geval?

Zou iemand mij dit kunnen uitleggen? ik snap er namelijk niks van
Je ziet dat je in de teller van het quotiënt (x2 − kx + 4)/(x - 1) een kwadratische veelterm x2 − kx + 4 hebt. Stel nu dat deze kwadratische veelterm twee (reële) nulpunten x1 en x2 heeft, dan is deze kwadratische veelterm te schrijven als

(x − x1)(x − x2)

en dan is de functie dus te schrijven als

f(x) = (x − x1)(x − x2)/(x − 1)

Maar stel nu vervolgens eens dat één van de nulpunten, zeg x1, gelijk zou zijn aan 1. Dan heb je dus

f(x) = (x − 1)(x − x2)/(x − 1)

Maar nu hebben teller en noemer van het quotiënt een factor (x − 1) gemeen, en dat betekent dat we de breuk kunnen vereenvoudigen door teller en noemer door (x − 1) te delen, zodat we dan krijgen

f(x) = x − x2, x ≠ 1

en het is duidelijk dat deze functie geen verticale asymptoot meer heeft bij x = 1. Dit is namelijk gewoon een lineaire functie, met als enige bijzonderheid dat deze functie niet is gedefinieerd voor x = 1. De grafiek van deze functie is een rechte lijn met een 'gaatje' erin bij x = 1.

Goed, je moet dus kijken voor welke waarde van k de kwadratische veelterm x2 − kx + 4 een nulpunt x = 1 heeft. Hoe doe je dat? Wel, we weten dat het product x1x2 van de beide nulpunten x1 en x2 gelijk is aan de constante term 4, dus als één van beide nulpunten 1 is, dan moet het andere nulpunt wel 4 zijn. En aangezien

(x − 1)(x − 4) = x2 − 5x + 4

is dat het geval als k = 5.

That's it.
pi_132775138
SPOILER
Om spoilers te kunnen lezen moet je zijn ingelogd. Je moet je daarvoor eerst gratis Registreren. Ook kun je spoilers niet lezen als je een ban hebt.
Wat een bazenpost weer.

Plaatjes zelf gemaakt deze keer? :P

edit: zo te zien niet.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132775279
quote:
14s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 21:29 schreef Amoeba het volgende:
SPOILER
Om spoilers te kunnen lezen moet je zijn ingelogd. Je moet je daarvoor eerst gratis Registreren. Ook kun je spoilers niet lezen als je een ban hebt.
Wat een bazenpost weer.

Plaatjes zelf gemaakt deze keer? :P
Bestudeer mijn post nog maar wat beter. Hint: klik met de rechter muisknop op één van de plaatjes. Ik kom hier nog op terug, maar dat doe ik pas als de vragensteller zelf heeft gereageerd.
pi_132775666
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 21:31 schreef Riparius het volgende:

[..]

Bestudeer mijn post nog maar wat beter. Hint: klik met de rechter muisknop op één van de plaatjes. Ik kom hier nog op terug, maar dat doe ik pas als de vragensteller zelf heeft gereageerd.
Ja ik had het al gezien. :)

Ik heb je post doorgelezen. Heb me voorgenomen even wat minder te posten, die complete faal die ik laatst had neergeschreven met de translatie van die sinus heb ik mezelf nog niet vergeven.

Mijn tentamen ging vandaag ook echt ruk trouwens. Ik heb werkelijk geen idee hoe ik

18X = 20 mod 34

moet oplossen.

Het uitgebreide algoritme van Euclides geeft ggd(34,18) = 2*18 - 34 = 2, maar hoe krijg ik hieruit dat

X = 3 + 17a

?

En zo nog wat meer punten laten liggen. De hoop is gevestigd op een vijfje, de inzet is een hertentamen. :')
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132776882
quote:
2s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 21:37 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Ja ik had het al gezien. :)

Ik heb je post doorgelezen. Heb me voorgenomen even wat minder te posten, die complete faal die ik laatst had neergeschreven met de translatie van die sinus heb ik mezelf nog niet vergeven.

Mijn tentamen ging vandaag ook echt ruk trouwens. Ik heb werkelijk geen idee hoe ik

18X = 20 mod 34

moet oplossen.

Het uitgebreide algoritme van Euclides geeft ggd(34,18) = 2*18 - 34 = 2, maar hoe krijg ik hieruit dat

X = 3 + 17a

?

En zo nog wat meer punten laten liggen. De hoop is gevestigd op een vijfje, de inzet is een hertentamen. :')
Chinese Reststelling: 34 = 2 * 17, en 2 en 17 zijn copriem, dus de vgl is equivalent met het stelsel
18X = 20 mod 2;
18X = 20 mod 17.

De eerste vergelijking geldt altijd, want daar staat gewoon 0 = 0 mod 2, en de tweede vergelijking is X = 3 mod 17.
pi_132777441
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 21:58 schreef thabit het volgende:

[..]

Chinese Reststelling: 34 = 2 * 17, en 2 en 17 zijn copriem, dus de vgl is equivalent met het stelsel
18X = 20 mod 2;
18X = 20 mod 17.

De eerste vergelijking geldt altijd, want daar staat gewoon 0 = 0 mod 2, en de tweede vergelijking is X = 3 mod 17.
Ah, dat was 'm dus. Verzuimd door te nemen, helaas.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132788890
quote:
0s.gif Op donderdag 31 oktober 2013 19:57 schreef Riparius het volgende:

[..]
......
Toen u stelde dat punt P coordinaten (1,0) had (voor de rotatie) was ik even door de war (punt P heeft de coordinaten cos teta: sin teta), maar toen ik zag wat u deed in de plaatjes begreep ik het. Nu kan ik de logica gewoon uit de eenheidscirkel halen. Dank u!
pi_132801364
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 11:34 schreef DefinitionX het volgende:

[..]

Toen u stelde dat punt P coördinaten (1;0) had (voor de rotatie) was ik even door de war (punt P heeft de coördinaten (cos θ; sin θ), maar toen ik zag wat u deed in de plaatjes begreep ik het. Nu kan ik de logica gewoon uit de eenheidscirkel halen. Dank u!
Gezien de groteske fouten in de schetsjes die je hierboven had gepost is het wel duidelijk dat je zelfstudie niet erg efficiënt verloopt en dat je de feedback mist van een goede docent die tijdig bij kan sturen zodat je niet voortdurend uit de bocht vliegt. Als je een stomphoekige driehoek tekent en je noemt de lengte van de zijde tegenover de stompe hoek x en de lengte van één van de andere zijden y, dan is x/y > 1 zodat deze verhouding onmogelijk een sinus voor kan stellen, die immers niet groter dan 1 kan zijn. Dat had je toch onmiddellijk moeten zien. Ik denk daarom dat je nog maar weinig van goniometrie begrijpt en dat je er dus veel meer aan zou moeten doen in plaats van het nu al af te willen sluiten.

Enige tijd geleden ben ik een website tegengekomen van het TIMES Project (The Improving Mathematics Education in Schools Project), waar leermodules zijn te vinden die zijn ontwikkeld door het AMSI (Australian Mathematical Sciences Institute). Deze modules zijn eigenlijk bedoeld voor docenten in het middelbaar onderwijs in Australië, maar ik denk dat ze ook heel geschikt zijn voor zelfstudie. Aan dit materiaal heb ik de plaatjes ontleend die ik in mijn post hierboven over de definitie van de cosinus en de sinus aan de hand van de eenheidscirkel gebruik. Er zijn drie modules waarin de schoolstof goniometrie aan bod komt:

Introductory trigonometry
Further trigonometry
Trigonometric functions

Als je geen problemen hebt met het gebruik van Engelstalig lesmateriaal, dan zou ik je aanraden dit materiaal eens door te werken.
  vrijdag 1 november 2013 @ 19:41:21 #126
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_132802525
Ik had vandaag tentamen Lineaire Algebra (dat ik zeker gehaald heb), en daar stond een vraag in over een reële vectorruimte V met inproduct.

Nu waren er 2 lijnen in die vectorruimte:

l: \vec{x} = \vec{p} + \lambda\vec{a}

en

m: \vec{z} = \vec{q} + \mu\vec{b}

Nu was gegeven dat  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{a} en  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{b}

Nu was de vraag de volgende uitspraak te bewijzen:

Als bovenstaande geldt, dan geldt:

|\vec{p} - \vec{q}| \leq |\vec{x} - \vec{z}|

Waarbij \vec{x} een willekeurige vector op l is, en \vec{z} een willekeurige vector op m.

Nu had ik eigenlijk een heel kort antwoord. Als geldt:

 \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{a} en  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{b}

dan geldt

d(l,m) = \vec{p} - \vec{q}

en dus

|\vec{p} - \vec{q}| \leq |\vec{x} - \vec{z}|

Maar nu ik hierover nadenk vind ik dit heel veel op een cirkelredenering lijken. Wat vinden jullie van mijn antwoord?
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132803230
quote:
2s.gif Op vrijdag 1 november 2013 19:41 schreef Amoeba het volgende:
Ik had vandaag tentamen Lineaire Algebra (dat ik zeker gehaald heb), en daar stond een vraag in over een reële vectorruimte V met inproduct.

Nu waren er 2 lijnen in die vectorruimte:

l: \vec{x} = \vec{p} + \lambda\vec{a}

en

m: \vec{z} = \vec{q} + \mu\vec{b}

Nu was gegeven dat  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{a} en  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{b}

Nu was de vraag de volgende uitspraak te bewijzen:

Als bovenstaande geldt, dan geldt:

|\vec{p} - \vec{q}| \leq |\vec{x} - \vec{z}|

Waarbij \vec{x} een willekeurige vector op l is, en \vec{z} een willekeurige vector op m.

Nu had ik eigenlijk een heel kort antwoord. Als geldt:

 \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{a} en  \vec{p} - \vec{q} \perp \vec{b}

dan geldt

d(l,m) = \vec{p} - \vec{q}

en dus

|\vec{p} - \vec{q}| \leq |\vec{x} - \vec{z}|

Maar nu ik hierover nadenk vind ik dit heel veel op een cirkelredenering lijken. Wat vinden jullie van mijn antwoord?
Waarschijnlijk was het de bedoeling om gebruik te maken van

|| xz ||2 = (xz)·(xz)

en

(pq)·(λa − μb) = 0
pi_132803571
Kan iemand me helpen met lim(x->0) sin(x^2)/(x*arctan(x))? Ik heb al geprobeerd met taylorbenaderingen en dan kom ik op lim(x->0) (x^2-1/6x^6+O(x^10))/(x^2-1/3x^4+O(x^6), maar weet ik niet hoe ik verder moet

.
pi_132804226
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 20:13 schreef tacos049 het volgende:
Kan iemand me helpen met lim(x->0) sin(x^2)/(x*arctan(x))? Ik heb al geprobeerd met taylorbenaderingen en dan kom ik op lim(x->0) (x^2-1/6x^6+O(x^10))/(x^2-1/3x^4+O(x^6), maar weet ik niet hoe ik verder moet

.
Geen geknoei met Taylorbenaderingen.

Herschrijf

sin(x2)/(x·arctan(x))

als

(sin(x2) / x2) · (x / arctan(x))

Wat denk je daarvan?
pi_132804570
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 20:33 schreef Riparius het volgende:

[..]

Geen geknoei met Taylorbenaderingen.

Herschrijf

sin(x2)/(x·arctan(x))

als

(sin(x2) / x2) · (x / arctan(x))

Wat denk je daarvan?
Ik zie dat sin(x^2)/x^2 1 wordt en voor x/arctan(x) zie ik niks gemakkelijks en zou ik alsnog geneigd zijn l'hopital of een benadering te gebruiken. De vraag was overigens de limiet met orde benaderingen te berekenen
pi_132805023
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 20:42 schreef tacos049 het volgende:

[..]

Ik zie dat sin(x^2)/x^2 1 wordt en voor x/arctan(x) zie ik niks gemakkelijks en zou ik alsnog geneigd zijn l'hopital of een benadering te gebruiken. De vraag was overigens de limiet met orde benaderingen te berekenen
Beide factoren gaan naar 1 voor x → 0.

limx→0 x/arctan(x) = limx→0 arctan(x)/x = 1

is evengoed een standaardlimiet. Substitueer arctan(x) = θ en dus x = tan θ met |θ| < π/2, dan is

limx→0 x/arctan(x) = limθ→0 tan(θ)/θ = 1
pi_132806823

Ik heb de eerste geprobeerd te bewijzen met de middelwaardestelling voor integralen dan zou de integraal dus gelijk zijn aan (1-0)*(1-c^2)/(3+cos(c)) voor een c tussen 0 en 1. Als ik kan laten zien dat de max kleiner is dan 2/9 en de min groter is dan 1/6 dan heb ik em bewezen, maar ik krijg de afgeleide=0 niet opgelost :/. Iemand een ander idee?
pi_132808147
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 21:39 schreef tacos049 het volgende:
[ afbeelding ]
Ik heb de eerste geprobeerd te bewijzen met de middelwaardestelling voor integralen dan zou de integraal dus gelijk zijn aan (1-0)*(1-c^2)/(3+cos(c)) voor een c tussen 0 en 1. Als ik kan laten zien dat de max kleiner is dan 2/9 en de min groter is dan 1/6 dan heb ik em bewezen, maar ik krijg de afgeleide=0 niet opgelost :/. Iemand een ander idee?
Maak gebruik van ongelijkheden.

a) Je hebt 0 < cos x < 1 voor 0 < x < 1 en dus

(1 − x2)/4 < (1 − x2)/(3 + cos x) < (1 − x2)/3 voor 0 < x < 1

b) Haal bij de integrand een factor x4 voor het wortelteken, dan zie je dat

x3 < x3√(1 + x−3) < x3√2 voor 2 < x < 3
pi_132808872
quote:
0s.gif Op vrijdag 1 november 2013 22:10 schreef Riparius het volgende:

[..]

Maak gebruik van ongelijkheden.

a) Je hebt 0 < cos x < 1 voor 0 < x < 1 en dus

(1 − x2)/4 < (1 − x2)/(3 + cos x) < (1 − x2)/3 voor 0 < x < 1

b) Haal bij de integrand een factor x4 voor het wortelteken, dan zie je dat

x3 < x3√(1 + x−3) < x3√2 voor 2 < x < 3
Bedankt ik begrijp em nu ;) (ze hadden de de integraal van b nog beter kunnen benaderen volgens jouw methode bij b, maar dat ziet er natuurlijk wat lelijker uit)
pi_132846997
Ik heb een vraagje lokale extreme waarden:

Het gaat om de functie: (1+2/x)*sqrt(x+6)

Van deze functie worden de lokale extreme waarden gevraagd. Deze functie is gedefinieerd voor x groter of gelijk aan -6 en x ongelijk aan 0. Voor de lokale extreme waarden kan je dan de eerste afgeleide vd functie bepalen en gelijk stellen aan nul en vervolgens de first-derivative test toepassen. Dat lukt ook allemaal wel, maar nu zit ik met het punt x = -6. Zelf dacht ik dat je daar niet zoveel over kon zeggen aan de hand van de first-derivative test, maar het antwoordenboek zegt dat je aan de hand van de first-derivative test kan concluderen dat x = -6 een lokaal minimum is. Kan iemand mij verlichten met hoe je dat kan concluderen?
  zondag 3 november 2013 @ 11:07:50 #136
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_132847386
quote:
0s.gif Op zondag 3 november 2013 10:47 schreef Rickerd het volgende:
Ik heb een vraagje lokale extreme waarden:

Het gaat om de functie: (1+2/x)*sqrt(x+6)

Van deze functie worden de lokale extreme waarden gevraagd. Deze functie is gedefinieerd voor x groter of gelijk aan -6 en x ongelijk aan 0. Voor de lokale extreme waarden kan je dan de eerste afgeleide vd functie bepalen en gelijk stellen aan nul en vervolgens de first-derivative test toepassen. Dat lukt ook allemaal wel, maar nu zit ik met het punt x = -6. Zelf dacht ik dat je daar niet zoveel over kon zeggen aan de hand van de first-derivative test, maar het antwoordenboek zegt dat je aan de hand van de first-derivative test kan concluderen dat x = -6 een lokaal minimum is. Kan iemand mij verlichten met hoe je dat kan concluderen?
x = -6 is een randpunt van je functie f. Waarschijnlijk concludeer je dat f'(x) > 0 rond x = -6, dus een lokaal minimum.

En met 'rond' bedoel ik groter dan x = -6, maar wel in de omgeving van.

Kijk hier even:
http://www.google.nl/url?(...)Ro6ljvxh5MxwWSWvYMiA
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132847665
quote:
1s.gif Op zondag 3 november 2013 11:07 schreef Amoeba het volgende:

[..]

x = -6 is een randpunt van je functie f. Waarschijnlijk concludeer je dat f'(x) > 0 rond x = -6, dus een lokaal minimum.

En met 'rond' bedoel ik groter dan x = -6, maar wel in de omgeving van.

Kijk hier even:
http://www.google.nl/url?(...)Ro6ljvxh5MxwWSWvYMiA

Ah, ik lees het ja. Bedankt!
pi_132886627
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2008 deel 1, vraag 3. Ik heb het antwoord goed, maar ik wil weten of ik juist redeneer:

335*3=1005
+75= 1080

Daar zit 3 keer 360 in. Om cos(x)=1 te krijgen zul je cos 0 cq 360 graden moeten hebben. Ongeacht hoevaak je 360 graden draait, je komt op dezelfde plek op de eenheidscirkel, namelijk voor 0 of 360 graden graden.

Ik heb nog niet gonio. vergelijkingen bestudeerd, maar ik geloof dat het oplossen op deze manier gaat.
pi_132887338
quote:
0s.gif Op maandag 4 november 2013 13:19 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2008 deel 1, vraag 3. Ik heb het antwoord goed, maar ik wil weten of ik juist redeneer:

335*3=1005
+75= 1080

Daar zit 3 keer 360 in. Om cos(x)=1 te krijgen zul je cos 0 cq 360 graden moeten hebben. Ongeacht hoevaak je 360 graden draait, je komt op dezelfde plek op de eenheidscirkel, namelijk voor 0 of 360 graden graden.

Ik heb nog niet gonio. vergelijkingen bestudeerd, maar ik geloof dat het oplossen op deze manier gaat.
Dat is juist ja :)
pi_132933627
cos(pi/12)


cos(pi/12)=cos(pi/4 - pi/6)=cos(pi/4)*sin(pi/6) - cos(pi/6)*sin(pi/4)

Ik ben uitgegaan van wat die video deed, maar dan voor de cosinus. Volgens mij is het niet goed.

[ Bericht 4% gewijzigd door DefinitionX op 05-11-2013 19:00:01 ]
pi_132933869
quote:
0s.gif Op dinsdag 5 november 2013 18:53 schreef DefinitionX het volgende:
cos(pi/12)


cos(pi/12)=cos(pi/4 - pi/6)=cos(pi/4)*sin(pi/6) - cos(pi/6)*sin(pi/4)

Klopt dit? Ik ben uitgegaan van wat die video deed, maar dan voor de cosinus.
Nee, voor de cosinus is de regel net iets anders:

cos(x-y) = cos(x)cos(y)+sin(x)sin(y)

Deze regels kun je ook zelf afleiden door de cosinus/sinus om te schrijven naar e-machten:

 cos(x-y) = \frac{1}{2}(e^{i(x-y)} + e^{-i(x-y)}) = \frac{1}{2} ( e^{ix}e^{-iy} + e^{-ix}e^{iy})

En deze e-machten vervolgens weer om te schrijven naar cosinussen/sinussen en dan de haakjes uit te werken (dat wordt me wat veel werk om uit te schrijven :P )

[ Bericht 25% gewijzigd door Alrac4 op 05-11-2013 19:16:40 ]
pi_132934584
quote:
0s.gif Op dinsdag 5 november 2013 18:53 schreef DefinitionX het volgende:
cos(pi/12)

Ik ben uitgegaan van wat die video deed, maar dan voor de cosinus. Volgens mij is het niet goed.

Het is van belang dat je de zogeheten additietheorema's voor de cosinus en de sinus van de som en het verschil van twee (rotatie)hoeken goed kent. Deze identiteiten luiden als volgt

cos(α + β) = cos α∙cos β − sin α∙sin β
cos(α − β) = cos α∙cos β + sin α∙sin β

sin(α + β) = sin α∙cos β + cos α∙sin β
sin(α − β) = sin α∙cos β − cos α∙sin β

Als je een algemeen geldig bewijs wil zien voor deze identiteiten uitgaande van de definities voor de cosinus en de sinus aan de hand van de eenheidscirkel, dan kan ik je aanraden mijn PDF hierover eens te bestuderen.
pi_132936349
quote:
0s.gif Op dinsdag 5 november 2013 19:00 schreef Alrac4 het volgende:

En deze e-machten vervolgens weer om te schrijven naar cosinussen/sinussen en dan de haakjes uit te werken (dat wordt me wat veel werk om uit te schrijven :P )
Dan ga je ervan uit dat de vragensteller wel de formule van Euler kent, maar dat is voor zover ik weet niet het geval. Het gaat trouwens veel eenvoudiger met complexe getallen als je weet dat argumenten optellen (modulo 2π) bij vermenigvuldiging van complexe getallen. Een vermenigvuldiging met cos θ + i·sin θ beantwoordt aan een rotatie om de oorsprong over een hoek θ in het complexe vlak, en dus hebben we

cos(α + β) + i∙sin(α + β) = (cos α + i∙sin α)(cos β + i∙sin β)

Uitwerken van de haakjes in het rechterlid en gebruik maken van i2 = −1 levert dan

cos(α + β) + i∙sin(α + β) = (cos α∙cos β − sin α∙sin β) + i∙(sin α∙cos β + cos α∙sin β)

en gelijkstellen van de reële en imaginaire delen geeft dan direct

cos(α + β) = cos α∙cos β − sin α∙sin β
sin(α + β) = sin α∙cos β + cos α∙sin β

Verder is α − β = α + (−β) en cos(−β) = cos β en tevens sin(−β) = −sin β, zodat ook

cos(α − β) = cos α∙cos β + sin α∙sin β
sin(α − β) = sin α∙cos β − cos α∙sin β
pi_132944073
Ik moet laten zien dat als y = f(u) en u = g(x), en f en g zijn beide twee keer differentieerbaar, dat:

\frac{d^2y}{dx^2} = \frac{d^2y}{du^2}*(\frac{du}{dx})^2 + \frac{dy}{du}*\frac{d^2u}{dx^2}

Nu ben ik eerst begonnen met de kettingregel voor de eerste afgeleide:

\frac{dy}{dx} = \frac{dy}{du} * \frac{du}{dx}

Daarna:

\frac{d^2y}{dx^2} = \frac{d}{dx} * (\frac{dy}{du}*\frac{du}{dx})

Dit is dus de productregel:

= \frac{dy}{du}*\frac{d}{dx} * (\frac{du}{dx}) + \frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

Nu lukt het mij nog om dat eerste deel samen te nemen tot:

 = \frac{dy}{du} * \frac{d^2u}{dx^2} +  \frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

De vraag:

Maar ik snap niet hoe ze van dat tweede deel na de plus:

\frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

naar:

\frac{d^2y}{du^2}*(\frac{du}{dx})^2

komen.

Heeft er iemand een idee? :)
pi_132945371
quote:
0s.gif Op dinsdag 5 november 2013 22:31 schreef Ensemble het volgende:
Ik moet laten zien dat als y = f(u) en u = g(x), en f en g zijn beide twee keer differentieerbaar, dat:

\frac{d^2y}{dx^2} = \frac{d^2y}{du^2}*(\frac{du}{dx})^2 + \frac{dy}{du}*\frac{d^2u}{dx^2}

Nu ben ik eerst begonnen met de kettingregel voor de eerste afgeleide:

\frac{dy}{dx} = \frac{dy}{du} * \frac{du}{dx}

Daarna:

\frac{d^2y}{dx^2} = \frac{d}{dx} * (\frac{dy}{du}*\frac{du}{dx})

Dit is dus de productregel:

= \frac{dy}{du}*\frac{d}{dx} * (\frac{du}{dx}) + \frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

Nu lukt het mij nog om dat eerste deel samen te nemen tot:

 = \frac{dy}{du} * \frac{d^2u}{dx^2} +  \frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

De vraag:

Maar ik snap niet hoe ze van dat tweede deel na de plus:

\frac{du}{dx} * \frac{d}{dx} * ( \frac{dy}{du})

naar:

\frac{d^2y}{du^2}*(\frac{du}{dx})^2

komen.

Heeft er iemand een idee? :)
Simpelweg nog een keer de kettingregel toepassen:
\frac{d}{dx} \left( \frac{dy}{du}\right) =  \frac{d}{du} \left( \frac{dy}{du}\right) * \frac{du}{dx}
The biggest argument against democracy is a five minute discussion with the average voter.
pi_132946417
quote:
14s.gif Op dinsdag 5 november 2013 22:55 schreef M.rak het volgende:

[..]

Simpelweg nog een keer de kettingregel toepassen:
\frac{d}{dx} \left( \frac{dy}{du}\right) =  \frac{d}{du} \left( \frac{dy}{du}\right) * \frac{du}{dx}
Ah oke, dan snap ik hem. Bedankt.
pi_132947667
Kan iemand mij vertellen waarom je bij gebroken lineaire functies de verticale en horizontale asymptoten wil weten?

[ Bericht 1% gewijzigd door wiskundenoob op 06-11-2013 00:02:48 ]
pi_132948010
quote:
1s.gif Op dinsdag 5 november 2013 23:56 schreef wiskundenoob het volgende:
Kan iemand mij vertellen waarom je bij gebroken lineaire functies de verticale en horizontale asymptoten wil weten?
Gewoon, omdat het kan, en omdat we jou daar dan lekker lastige vragen over kunnen stellen. En ze zijn handig als je de grafiek van een functie gaat schetsen. Maar ja, wie doet dat tegenwoordig nog met potlood en (ruitjes)papier?
pi_132959546
quote:
1s.gif Op dinsdag 5 november 2013 23:56 schreef wiskundenoob het volgende:
Kan iemand mij vertellen waarom je bij gebroken lineaire functies de verticale en horizontale asymptoten wil weten?
Om maar een banaal voorbeeld te geven.
Stel je wilt harder gaan. Maar wat blijkt, hoe harder je gaat, hoe minder je energie wordt omgezet in feitelijke snelheid. Deze relatie blijkt een asymptoot te hebben, waar ligt die?
ant: bij lichtsnelheid

Nu hopen dat ik dit niet fout heb verteld :')
pi_132959795
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 00:09 schreef Riparius het volgende:

[..]

Gewoon, omdat het kan.
Volstaat.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132969077
15=(2000-16,3v)(-5--18)^-16,68

Zou iemand 'v' kunnen vrijmaken? In micky mouse taal a.u.b (5 havo)
pi_132969771
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 17:28 schreef Enix het volgende:
15=(2000-16,3v)(-5--18)^-16,68

Zou iemand 'v' kunnen vrijmaken? In micky mouse taal a.u.b (5 havo)
15=(2000-16.3v)(-5--18)^{-16.68}

Beide kanten delen door (-5+18)^{-16.68} (2x min is natuurlijk plus)

Dan krijg je:

\frac{15}{(-5+18)^{-16.68}} = 2000-16.3v

Nu beide kanten min 2000

\frac{15}{(-5+18)^{-16.68}} - 2000 = -16.3v

En dan beide kanten delen door -16,3

\frac{\frac{15}{(-5+18)^{-16.68}} - 2000}{-16.3} = v

Dit kan je verder vereenvoudigen als je wilt.

\frac{15}{13^{-16.68} *-16.3} + \frac{2000}{16.3}= v

En dit kan je in de rekenmachine invoeren als je wilt:

http://www.wolframalpha.c(...)3%29+%2B+2000%2F16.3

[ Bericht 3% gewijzigd door Ensemble op 06-11-2013 17:50:18 ]
pi_132970094
Klopt niet volgens het antwoordenboek. Het is wiskunde A dus houd het aub een beetje simpel.

Het antwoord moet 56 zijn.

Toch bedankt voor je hulp.
pi_132970213
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 17:52 schreef Enix het volgende:
Klopt niet volgens het antwoordenboek. Het is wiskunde A dus houd het aub een beetje simpel.

Het antwoord moet 56 zijn.

Toch bedankt voor je hulp.
Weet je zeker dat je de vergelijking dan goed hebt ingetypt? Want mijn antwoord klopt met de gegeven vergelijking.

Het klopt in ieder geval niet met v=56.

Is het dit? 15=(2000-16.3v)(-5--18)^{-16.68}
pi_132970332
  † In Memoriam † woensdag 6 november 2013 @ 17:59:13 #156
91830 MaximusTG
pi_132970414
Dr staat toch ook tot de macht -1,668. Dus niet -16,68...
pi_132970515
Zucht.. Je hebt gelijk.

Bedankt voor de hulp!
pi_132970553
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 18:01 schreef Enix het volgende:
Zucht.. Je hebt gelijk.

Bedankt voor de hulp!
Als je in mijn uitwerking van net -16.68 vervangt door -1.668 krijg je dit:

http://www.wolframalpha.c(...)3%29+%2B+2000%2F16.3

Ongeveer 56. Dus dat klopt. ;)
pi_132971371
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 17:52 schreef Enix het volgende:
Het is wiskunde A dus houd het aub een beetje simpel.
Heb je een grafische rekenmachine? Als ik dat zo zie, is de gedachte waarschijnlijk geweest dat je de grafieken van
Y1 = (2000 - 16,3v)(-5 - -18)-1,668 en Y2 = 15 plot en het snijpunt van de grafieken bepaalt.
pi_132984904
http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2007b.pdf

Vraag 5.

Ik kom zover:

2 cos² (3x + 30°) = 1
cos² (3x + 30°) = 1/2
cos (3x + 30°) = wortel(1/2) oftewel 1/4

Nu wil ik eerst weten wat cos(x)=1/4 is, maar ik krijg dit niet voor elkaar. Ik weet wel dat de waarde van x tussen de 60 en 90 graden ligt, dat moet wel, want voor cos(60°)=1/2 en cos(90°)=0.

Ik denk niet dat de additietheorum hier zal helpen.
pi_132986009
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 22:47 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2007b.pdf

Vraag 5.

Ik kom zover:

2 cos² (3x + 30°) = 1
cos² (3x + 30°) = 1/2
cos (3x + 30°) = wortel(1/2) oftewel 1/4

Nee, hier gaat het al fout, want

1. De vierkantswortel uit 1/2 is niet 1/4

en

2. Je vergeet dat cos(3x + 30°) ook nog gelijk kan zijn aan min de vierkantswortel uit 1/2

Je hebt:

√(1/2) = √1 / √2 = 1 / √2 = √2 / 2 = ½√2.
pi_132986181
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 22:47 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2007b.pdf

Vraag 5.

Ik kom zover:

2 cos² (3x + 30°) = 1
cos² (3x + 30°) = 1/2
cos (3x + 30°) = wortel(1/2) oftewel 1/4

Nu wil ik eerst weten wat cos(x)=1/4 is, maar ik krijg dit niet voor elkaar. Ik weet wel dat de waarde van x tussen de 60 en 90 graden ligt, dat moet wel, want voor cos(60°)=1/2 en cos(90°)=0.

Ik denk niet dat de additietheorum hier zal helpen.
Ken uw goniometrische identiteiten!!

cos(2x) = cos2(x) - sin2(x) = 2cos2(x) - 1 = 1 - 2sin2(x)

... en zoals Riparius hierboven al aangeeft; houdt rekening met het feit dat a2 zowel +a als -a als oplossing heeft; wel effe checken of ze beide valide zijn natuurlijk.

[ Bericht 0% gewijzigd door VanishedEntity op 07-11-2013 00:34:42 ]
pi_132988140
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 23:12 schreef VanishedEntity het volgende:

[..]

Ken uw goniometrische identiteiten!!

cos(2x) = cos2(x) - sin2(x) = 2cos2(x) - 1 = 1 - 2sin2(x)

... en zoals Riparius hierboven al aangeeft; houdt rekening met het feit dat √a zowel +a als -a als oplossing heeft; wel effe checken of ze beide valide zijn natuurlijk.
√a = a v √a = -a ja?
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132988860
Bepaal mbv de grafiek van f voor welke reële getallen x geldt dat -1 ≤ f(x) ≤1

f(x) = (-2x -2 )/(2x -1)

-1 = (-2x -2)/(2x -1)
x = -2/5

als x = 1 dan is f(x)= -4

Dus x ≥ -2/5?

1 = (-2x -2)/(2x -1)
x = -6

als x = -5 dan is f(x)= -8/11

Dus x ≤ -6?

En omdat het een gebroken lineaire functie is kan je de twee voorwaardes niet bij elkaar brengen?

[ Bericht 7% gewijzigd door wiskundenoob op 07-11-2013 00:49:14 ]
pi_132989563
quote:
11s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:00 schreef Amoeba het volgende:
√a = a v √a = -a ja?
erhm, ja dat was best wel slordig :X
pi_132989680
quote:
2s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:39 schreef VanishedEntity het volgende:

[..]

erhm, ja dat was best wel slordig :X
Het is je vergeven. ;)
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132989723
quote:
1s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:18 schreef wiskundenoob het volgende:
Bepaal mbv de grafiek van f voor welke reële getallen x geldt dat -1 ≤ f(x) ≤1

f(x) = -2x -2 /2x -1

-1 = -2x -2 /2x -1
x = -2/5

als x = 1 dan is f(x)= -4

Dus x ≥ -2/5?

1 = -2x -2 /2x -1
x = -6

als x = -5 dan is f(x)= -8/11

Dus x ≤ -6?

En omdat het een gebroken lineaire functie is kan je de twee voorwaardes niet bij elkaar brengen?
Bedoel je f(x) = \frac{-2x-2}{2x-1}
pi_132989786
En inderdaad, leer LaTeX gebruiken (FOK! heeft een TeX command, zoals VanishedEntity hierboven demonstreert) óf zet haken. Alhoewel het welhaast duidelijk is wat je bedoelt is het toch wiskundig onjuist, en dat kost punten.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_132989790
quote:
5s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:45 schreef VanishedEntity het volgende:

[..]

Bedoel je f(x) = \frac{-2x-2}{2x-1}
jep
pi_132990050
quote:
1s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:47 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

jep
Daarvan zou ik maken:

f(x) = \frac{-2x-2}{2x-1}
f(x) = \frac{-2x+1 -3}{2x-1}
f(x) = \frac{-2x+1}{2x-1} - \frac{3}{2x-1}
f(x) = -1 - \frac{3}{2x-1}
f(x) = -1 + \frac{3}{1-2x}
f(x) = \frac{3}{1-2x} -1

knock yourself out :Y)
pi_132990121
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 00:58 schreef VanishedEntity het volgende:

[..]

Daarvan zou ik maken:

f(x) = \frac{-2x-2}{2x-1}
f(x) = \frac{-2x+1 -3}{2x-1}
f(x) = \frac{-2x+1}{2x-1} - \frac{3}{2x-1}
f(x) = -1 - \frac{3}{2x-1}
f(x) = -1 + \frac{3}{1-2x}
f(x) = \frac{3}{1-2x} -1

knock yourself out :Y)
huh? Wat ben je precies aan het doen?
pi_132990189
Oh je hebt het herleid...
pi_132990238
De breuk in een makkelijker te hanteren vorm aan het gieten. Jij moet per slot van rekening berekenen voor welke x-waarden f(x) ts -1 en 1 ligt. Dat lijkt het mij het handigste om eerst f(x) = -1 en f(x) = 1 te berekenen.

Voor het opstellen van het tekenoverzicht zou ik wel de breuk herschrijven naar:

 \frac{-2x-2}{2x-1}
 \frac{2x+2}{1-2x}

zodat je heel snel het gedrag van teller en noemer kan schetsen en kijken waar de kritische punten liggen. Je weet wat ik met een tekenoverzicht bedoel???

[ Bericht 2% gewijzigd door VanishedEntity op 07-11-2013 01:18:37 ]
pi_132990440
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 01:08 schreef VanishedEntity het volgende:
Je weet wat ik met een tekenoverzicht bedoel???
Nope.

Waarom zou je de functie willen herleiden? x is toch gewoon makkelijk te berekenen?

En bedoel je met het schetsen van de teller en noemer gewoon de grafiek van de functie? Zoja, hoe kan ik uit die schets afleiden welke ongelijkheidtekens ik moet gebruiken?
pi_132990857
quote:
0s.gif Op woensdag 6 november 2013 22:47 schreef DefinitionX het volgende:
http://www.kaveurne.be/wiskunde/IGwiskunde2007b.pdf

Vraag 5.

Ik kom zover:

2 cos² (3x + 30°) = 1
cos² (3x + 30°) = 1/2

Ik denk niet dat de additietheorum hier zal helpen.
Ik wel. Maar eerst een opmerking: die identiteiten heten additietheorema's. Je moet er geen mengelmoes van steenkolenengels en potjeslatijn van maken, ook al heb je het voornemen om medicijnen te gaan studeren.

Ik had hierboven al laten zien dat √(1/2) = ½√2, dus je krijgt dan

cos(3x + 30°) = ½√2 ∨ cos(3x + 30°) = −½√2

Nu zou je de waarde ½√2 in ieder geval direct moeten herkennen als zijnde de cosinus (en tevens de sinus) van de 'standaardhoek' 45°, maar er zijn uiteraard meer (rotatie)hoeken waarbij de cosinus gelijk is aan ½√2, en datzelfde geldt voor −½√2. Kijk je naar de eenheidscirkel, dan vind je dat we hebben

3x + 30° = 45° + k·360° ∨ 3x + 30° = −45° + k·360° ∨ 3x + 30° = 135° + k·360° ∨ 3x + 30° = −135° + k·360°, k ∈ Z

In de uitwerking van de oplosser van Veurne kun je zien hoe je nu verder kunt gaan.

Het kan echter eleganter en overzichtelijker als je de identiteiten voor de cosinus van de dubbele hoek kent. Ik vermoed dat je die niet kent omdat je nog maar nauwelijks bent bekomen van je eerste kennismaking met de additietheorema's, dus die identiteiten gaan we nu eerst even afleiden. Je hebt

cos(α + β) = cos α·cos β − sin α·sin β

Nemen we hier β = α, dan is α + β = 2α en krijgen we dus

cos 2α = cos2α − sin2α

Naast deze identiteit voor de cosinus van de dubbele hoek zijn er nog twee andere identiteiten voor de cosinus van de dubbele hoek, die je hier gemakkelijk uit af kunt leiden als je weet dat voor elke α ook geldt

cos2α + sin2α = 1

Dat deze identiteit geldt kun je weer gemakkelijk zien aan de hand van de eenheidscirkel: je weet dat (cos α; sin α) een punt is op de eenheidscirkel dat je verkrijgt door het punt (1; 0) over een hoek α om de oorsprong te roteren. En voor de coördinaten (x; y) van elk punt op de eenheidscirkel geldt

x2 + y2 = 1

Immers, de afstand van het punt (x; y) tot de oorsprong is volgens Pythagoras √(x2 + y2) zodat voor elk punt op de eenheidscirkel geldt √(x2 + y2) = 1 en daarmee x2 + y2 = 1.

Uit cos2α + sin2α = 1 volgt sin2α = 1 − cos2α en cos2α = 1 − sin2α. Dus hebben we ook cos 2α = cos2α − sin2α = cos2α − (1 − cos2α) = 2·cos2α − 1 en cos 2α = cos2α − sin2α = (1 − sin2α) − sin2α = 1 − 2·sin2α. Ζο hebben we dus drie identiteiten voor de cosinus van de dubbele hoek:

cos 2α = cos2α − sin2α
cos 2α = 2·cos2α − 1
cos 2α = 1 − 2·sin2α

Voor deze opgave kunnen we nu ons voordeel doen met de tweede van deze drie identiteiten. Herleiden we het rechterlid van de goniometrische vergelijking namelijk op nul, dan hebben we

2·cos2(3x + 30°) − 1 = 0

en dus

cos(6x + 60°) = 0

Dit ziet er al een stuk handzamer uit. Als je nu weer even naar de eenheidscirkel kijkt, dan zie je dat de x-coördinaat voor een punt op de eenheidscirkel nul is in (0; 1) en in (0; −1), en dat deze punten worden bereikt als je het startpunt (1; 0) rond de oorsprong roteert over een hoek van 90° plus of min een geheel aantal halve slagen. En dus hebben we

6x + 60° = 90° + k·180°, k ∈ Z
6x = 30° + k·180°, k ∈ Z
x = 5° + k·30°, k ∈ Z

De kleinste (rotatie)hoek onder de vier gegeven alternatieven is <A> 140°, zodat k > 4 moet zijn om één van de gegeven antwoorden te krijgen. En zo zie je direct dat we met k = 5 uitkomen op <D> 155°.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 08-11-2013 01:26:01 ]
pi_132991674
quote:
1s.gif Op donderdag 7 november 2013 01:23 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Waarom zou je de functie willen herleiden? x is toch gewoon makkelijk te berekenen?
Nee, want je moet in feite een dubbele ongelijkheid oplossen. En als je dat algebraïsch wil doen, dan zul je toch echt het één en ander moeten herleiden. Je hebt overigens ook weinig aan het maken van een tekenschema als je niet eerst het rechterlid van de betreffende ongelijkheden op nul herleidt.
quote:
En bedoel je met het schetsen van de teller en noemer gewoon de grafiek van de functie? Zoja, hoe kan ik uit die schets afleiden welke ongelijkheidtekens ik moet gebruiken?
Je zou zo zonder herleidingen uit het functievoorschift

f(x) = (2x + 2)/(−2x + 1)

moeten kunnen aflezen dat de grafiek van deze functie een horizontale asymptoot y = −1 heeft en een verticale asymptoot x = 1/2.

Hoe zie ik dat zo snel? Wel, je kunt om te beginnen zien dat de noemer van de breuk uit het functievoorschrift nul wordt als −2x + 1 = 0 en dus x = 1/2. Dat betekent dat de functie niet is gedefinieerd voor x = 1/2. Maar aangezien de teller 2x + 2 niet nul is als we x heel dicht in de buurt van die x = 1/2 laten komen, betekent dit dat f(x) steeds grotere positieve waarden óf steeds kleinere negatieve waarden aanneemt, al naar gelang we net 'links' van die x = 1/2 of net 'rechts' van die x = 1/2 zitten. Het is niet moeilijk aan te tonen dat de absolute waarde |f(x)| van de functie willekeurig groot kan worden gemaakt als we x maar dicht genoeg in de buurt van die x = 1/2 nemen, en dat is typisch voor een verticale asymptoot.

Maar nu die horizontale asymptoot, hoe zie ik dat? Wel, als je teller en noemer door x deelt, dan heb je

f(x) = (2 + 2/x)/(−2 + 1/x)

Als we nu de absolute waarde van x steeds groter laten worden, dan naderen 2/x en 1/x tot nul, zodat de functiewaarde dan nadert tot 2/−2 = −1. We kunnen de functiewaarde willekeurig dicht laten naderen tot −1, maar de functiewaarde wordt nooit exact −1.

Nu je de asymptoten kent van de grafiek is het eenvoudig de grafiek te schetsen met potlood en papier, maar we kunnen dat ook door bijvoorbeeld WolframAlpha laten doen.

Oplossen van f(x) = 1 levert x = −1/4, en met behulp van de grafiek van de functie kun je dan eenvoudig aflezen dat −1 ≤ f(x) ≤ 1 voor x ≤ −1/4.

Wil je het geheel algebraïsch oplossen, dan moet je zoals gezegd twee ongelijkheden oplossen. De voorwaarde −1 ≤ f(x) ≤ 1 is namelijk equivalent met

f(x) + 1 ≥ 0 ∧ f(x) − 1 ≤ 0

Als je het goed doet, vind je dan als oplossing van de eerste ongelijkheid x < 1/2 en als oplossing van de tweede ongelijkheid x ≤ −1/4. Aangezien de tweede voorwaarde de eerste impliceert, heb je dan weer x ≤ −1/4 als oplossing van je dubbele ongelijkheid.
pi_132991793
quote:
1s.gif Op donderdag 7 november 2013 01:23 schreef wiskundenoob het volgende:
Nope.
Slecht hoor. Schop je (vroegere) wiskundedocent namens mij maar voor zn ballen ~O> .

quote:
Waarom zou je de functie willen herleiden? x is toch gewoon makkelijk te berekenen?
Ach, zoveel scheelt het qua rekenwerk ook weer niet, en het laat een truck zien die je later nog wel vaker zult tegenkomen.

quote:
En bedoel je met het schetsen van de teller en noemer gewoon de grafiek van de functie? Zoja, hoe kan ik uit die schets afleiden welke ongelijkheidtekens ik moet gebruiken?
Nee, wat ik bedoel is een tekenoverzicht van de functie opstellen, en in het geval van dit slag gebroken a.k.a, rationale functies om eerst adhv zo'n tekenoverzicht het gedrag van tellen en noemer in kaart te brengen. Om met de teller te beginnen:

1
2
3
4
T(f(x)) 
+++++++++++++++++++++ 0 --- -2 ---------------------
____________________________________________________
x                    -1      0

lijn 1.) is zelfuitleggend: daar zet ik het label voor de teller van de functie neer.
lijn 2.) zijn de waarden die de teller aanneemt voor de x-waarden
lijn 3.) is doodsimpel een rechte (scheids)lijn
lijn 4.) zijn de x-waarden die je in de teller inplugt

Zoals je kunt zien zijn de punten (-1,0) en (0,-2) belangrijk; het zijn nl. de punten waar de teller 0 wordt resp. waarde die de teller aanneemt bij het invullen van x=0.

Dezelfde grap halen we uiteraard ook uit met de noemer.

1
2
3
4
N(f(x)) 
--------------------------- -1 --  * +++++++++++++++
____________________________________________________
x                            0    1/2

hier geldt

lijn 1.) is zelfuitleggend: daar zet ik nu het label voor de _noemer_ van de functie neer.
lijn 2.) zijn de waarden die de noemer aanneemt voor de x-waarden
lijn 3.) is, wederom, doodsimpel een rechte (scheids)lijn
lijn 4.) zijn de x-waarden die je in de noemer inplugt.

Let erop dat de noemer niet 0 mag worden, want in dat geval is f(x) niet gedefinieerd. Dit geven we in zo'n tekenoverzicht aan met een ster boven de streep boven de x-waarde waar de noemer 0 wordt. We kijken ook even naar wat de noemer doet wanneer x 0 wordt. Je zou denken: wat de n##k moet ik daar nou mee? Nou, simpel; we gaan nu de overzichten van teller en noemer even onder elkaar zetten. Vervolgens gaan we adhv de resultaten van teller en noemer kijken wanneer f(x) positief en wanneer f(x) negatief is, door het teken van de teller met die van de noemer te vergelijken. Daarbij maken we gebruik van een stukje boleaanse logica, nl. de regels:

positief * positief = positief
negatief * positief = negatief
positief * negatief = negatief
negatief * negatief = positief

we kijken ook naar het gedrag van van de teller, noemer en f(x) in zn geheel voor de interessante waarden (bij welke x is de teller nul, bij welke x is de noemer nul, wanneer is f(x) nul, welke waarde krijgt de teller/noemer/f(x) als we 0 invullen). Die vermelden we in het tekenoverzicht. Zodoende krijgen we:

1
2
3
4
T(f(x)) 
+++++++++++++++++++++ 0 --- -2 -- -3 ---------------
____________________________________________________
x                    -1      0    1/2

1
2
3
4
N(f(x)) 
--------------------------- -1 --- * +++++++++++++++
____________________________________________________
x                            0    1/2

1
2
3
4
f(x) 
--------------------- 0 ++++ 2 +++ * ---------------
____________________________________________________
x                    -1      0    1/2

Als je vervolgens ook de limieten van f(x) voor naar +oneindig resp -oneindig berekent, kan je aan de randen van het tekenoverzicht van f(x) deze limietwaarden neerpennen (beiden -1). Je kan rond x=1/2 ook aangeven welk asymptotisch gedrag f(x) vertoont met ⤴ of ⤵ als je van links komt, en de vertikaal gespiegelde tegenhangers van die pijlen (waar ze bij het W3C en het Unicode consortium _géén_ codes voor gereserveerd hebben |:( ) als je van rechts komt. Op die manier kun je ook zonder Wolfram het gedrag van een functie inzichtelijk maken.
pi_133011821
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 01:55 schreef Riparius het volgende:

[..]

Ik wel. Maar eerst een opmerking: die identiteiten heten additietheorema's. Je moet er geen mengelmoes van steenkolenengels en potjeslatijn van maken, ook al heb je het voornemen om medicijnen te gaan studeren.

De kleinste (rotatie)hoek onder de vier gegeven alternatieven is <A> 140°, zodat k > 4 moet zijn om één van de gegeven antwoorden te krijgen. En zo zie je direct dat we met k = 5 uitkomen op <D> 155°.
Dank u! Ik ga dit bestuderen met het boekje. Excuus voor het gebruiken van de verkeerde terminologie, dat is niet enkel bij wiskunde zo bij mij.

Twee algemene vragen over limieten/asymptoten:

1. Hoeveel horizontale asymptoten kan een grafiek van een functie maximaal hebben.
2. Hoeveel verticale asymptoten kan een grafiek van een functie maximaal hebben?

Volgens het boekje is het antwoord op 1: 2(delen) en voor 2: oneindig.

Als er maximaal 2 horizontale asymptoten kunnen bestaan voor een functie dan betekent dat de functie ingesloten wordt tussen de 2 bijbehorende y-waarde. Waarom zou er geen 3e of 4e bij kunnen komen? Stel 4 horizontale asymptoten voor functie f(x)=een functie:

y=-1
y=0
y=1
y=2

Ik zou dan een grafiek tekenen die uit stukjes bestaat: ieder stuk gaat precies verder na respectievelijk y=-1, 0, 1 en 2. Dan zitten de lijnen van de grafiek niet aan elkaar, maar heb je wel een grafiek, enkel bestaan er geen x waarde voor de genoemde y waarde.

Datzelfde principe zou ik gebruiken voor de verticale asymptoten. Maar daar staat het antwoord al waarna ik verlang: oneindig veel verticale asymptoten.

Als het niet kan, dan zou dat voor mij betekenen dat een functie een andere definitie heeft dan ik denk: namelijk dat de functie per definitie aan elkaar moet zitten. Echter, dat betwijfel ik omdat een functie: (x^2 - 1)/(x^2 - 2x - 3) uit 2 delen bestaat: een linker- en rechterlimiet.

Deze twee delen raken elkaar niet aan door de horizontale asymptoot.

Er komt nu iets bij me op: een 2e horizontale asymptoot bij mijn vorige functie zou betekenen dat de functie in 3 delen kan worden opgedeeld.

Om mijn punt te illustreren en te verdedigen waarom ik denk dat een functie oneindig veel horizontale asymptoten kan hebben (uiteraard afhangend van de functie zelf!):

pi_133012903
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 17:50 schreef DefinitionX het volgende:

[..]

Dank u! Ik ga dit bestuderen met het boekje. Excuus voor het gebruiken van de verkeerde terminologie, dat is niet enkel bij wiskunde zo bij mij.
Je zult zien dat je veel plezier gaat beleven aan het boekje. Alle schoolstof goniometrie zoals die vroeger in Nederland werd behandeld (en nog steeds in andere beschaafde landen) wordt duidelijk uitgelegd in het eerste deel en daarmee heb je een uitstekende voorbereiding op bijvoorbeeld Vlaamse examens.
quote:
Twee algemene vragen over limieten/asymptoten:

1. Hoeveel horizontale asymptoten kan een grafiek van een functie maximaal hebben.
2. Hoeveel verticale asymptoten kan een grafiek van een functie maximaal hebben?

Volgens het boekje is het antwoord op 1: 2(delen) en voor 2: oneindig.
Het antwoord van het boekje is correct.
quote:
Als er maximaal 2 horizontale asymptoten kunnen bestaan voor een functie dan betekent dat de functie ingesloten wordt tussen de 2 bijbehorende y-waarde. Waarom zou er geen 3e of 4e bij kunnen komen? Stel 4 horizontale asymptoten voor functie f(x)=een functie:

y=-1
y=0
y=1
y=2

Ik zou dan een grafiek tekenen die uit stukjes bestaat: ieder stuk gaat precies verder na respectievelijk y=-1, 0, 1 en 2. Dan zitten de lijnen van de grafiek niet aan elkaar, maar heb je wel een grafiek, enkel bestaan er geen x waarde voor de genoemde y waarde.
Je houdt er geen rekening mee dat het de grafiek moet zijn van een functie. Uiteraard is het mogelijk een curve te bedenken die meer dan twee - zelfs oneindig veel - horizontale asymptoten heeft. Denk bijvoorbeeld aan de grafiek van de tangensfunctie als je deze een kwart slag draait. Maar: dan is het niet meer de grafiek van een functie.

Kenmerkend voor de grafiek van een functie is dat er bij elke x-waarde ten hoogste één y-waarde hoort. Anders gezegd: elke verticale lijn mag de grafiek in ten hoogste één punt snijden. En aan die voorwaarde is niet te voldoen als je een curve hebt met méér dan twee horizontale asymptoten.
quote:
Datzelfde principe zou ik gebruiken voor de verticale asymptoten. Maar daar staat het antwoord al waarna ik verlang: oneindig veel verticale asymptoten.
Een eenvoudig voorbeeld van een grafiek van een functie met oneindig veel verticale asymptoten is de grafiek van de functie f(x) = tan x op R. Deze functie is niet gedefinieerd voor x = ½π + kπ, k ∈ Z, omdat tan x = sin x / cos x terwijl cos x = 0 voor x = ½π + kπ, k ∈ Z. Het is echter ook zo dat de absolute waarde |f(x)| van deze functie willekeurig groot kan worden als we voor x maar een waarde nemen die voldoende dicht in de buurt ligt van een x = ½π + kπ, k ∈ Z. En dat is kenmerkend voor een verticale asymptoot, waarvan de grafiek van deze functie er dus oneindig veel heeft.
quote:
Als het niet kan, dan zou dat voor mij betekenen dat een functie een andere definitie heeft dan ik denk: namelijk dat de functie per definitie aan elkaar moet zitten. Echter, dat betwijfel ik omdat een functie: (x^2 - 1)/(x^2 - 2x - 3) uit 2 delen bestaat: een linker- en rechterlimiet.
De grafiek van een functie hoeft inderdaad niet uit één aaneengesloten curve te bestaan. Maar de grafiek van de functie die je hier geeft heeft helemaal geen asymptoot. Het lijkt er dus op dat je nog niet begrijpt wat een asymptoot nu eigenlijk is.
quote:
Deze twee delen raken elkaar niet aan door de horizontale asymptoot.
Nee, dat is niet zo. De twee delen van de grafiek van deze functie zijn 'los' van elkaar omdat de functie een discontinuïteit heeft bij x = −1. Maar dat is iets totaal anders dan een asymptoot.
quote:
Er komt nu iets bij me op: een 2e horizontale asymptoot bij mijn vorige functie zou betekenen dat de functie in 3 delen kan worden opgedeeld.

Om mijn punt te illustreren en te verdedigen waarom ik denk dat een functie oneindig veel horizontale asymptoten kan hebben (uiteraard afhangend van de functie zelf!):

[ afbeelding ]
Nee. De grafiek van de functie in je plaatje heeft geen asymptoot, maar de functie heeft wel een discontinuïteit bij x = 1.

[ Bericht 1% gewijzigd door Riparius op 09-11-2013 17:19:53 ]
pi_133015125
Ik zit met het volgende probleem: schrijf pi*(a+b) als machtreeks van de excentriciteit van de ellips. Waarbij a en b de assen van de ellips zijn. Voor de duidelijkheid pi*(a+b) is een benadering van de omtrek van een ellips. Alle hulp is welkom!
-
pi_133015774
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 19:16 schreef gaussie het volgende:
Ik zit met het volgende probleem: schrijf pi*(a+b) als machtreeks van de excentriciteit van de ellips. Waarbij a en b de assen van de ellips zijn. Voor de duidelijkheid pi*(a+b) is een benadering van de omtrek van een ellips. Alle hulp is welkom!
Mischien heb je hier iets aan. Kijk ook naar de literatuurverwijzingen.
pi_133017798
Heey, zou iemand mij deze vraag kunnen uitleggen:

http://www.freebits.nl/images/161opgave_6.png

Het is een opgave uit de proeftoets, heb morgen de echte toets. Dus als iemand mij zou kunnen helpen, graag!
pi_133018920
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 20:13 schreef ronaldoo12 het volgende:
Heey, zou iemand mij deze vraag kunnen uitleggen:

http://www.freebits.nl/images/161opgave_6.png

Het is een opgave uit de proeftoets, heb morgen de echte toets. Dus als iemand mij zou kunnen helpen, graag!
Pas de definities toe van injectie en surjectie. Als je dit nu nog niet begrijpt, dan vraag ik me af hoe het morgen met je toets gaat. Eerder beginnen met studeren en je stof bijhouden.
pi_133020617
1.

Stel f(a) = b en f(a') = b. Bewijs nu dat a = a', dit impliceert dat f(x) injectief is.

2.

In prenex-normaalvorm:

∀y in R∃x in R[f(x) = 4x -3]

Dus bewijs nu dat voor willekeurige y je altijd een x kunt construeren, dan is bovenstaande waar en is f(x) dus surjectief.

Als ik een fout maak gaarne commentaar.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133023468
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 19:29 schreef Riparius het volgende:

[..]

Mischien heb je hier iets aan. Kijk ook naar de literatuurverwijzingen.
Daar heb ik al gekeken. Heb geprobeerd om de methode die wordt gebruikt om de exacte omtrek af te leiden toe te passen. Maar ik zie niet hoe dat zou moeten. De exacte uitdrukking wordt afgeleid door de ellips als parametrische kromme te schrijven. Dat idee uitwerken levert een elliptische integraal op. Dat uitwerken levert een oneindige reeks uitgedrukt in de excentriciteit. Maar om deze methode toe te passen zou je eerst pi*(a+b) als integraal moeten schrijven. Maar is dat uberhaupt mogelijk?
-
pi_133024028
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 21:59 schreef gaussie het volgende:

[..]

Daar heb ik al gekeken. Heb geprobeerd om de methode die wordt gebruikt om de exacte omtrek af te leiden toe te passen. Maar ik zie niet hoe dat zou moeten. De exacte uitdrukking wordt afgeleid door de ellips als parametrische kromme te schrijven. Dat idee uitwerken levert een elliptische integraal op. Dat uitwerken levert een oneindige reeks uitgedrukt in de excentriciteit.
Ja. Tot zover kan ik je volgen.
quote:
Maar om deze methode toe te passen zou je eerst pi*(a+b) als integraal moeten schrijven. Maar is dat uberhaupt mogelijk?
Ik begrijp niet precies wat je hiermee bedoelt c.q. wat je nu eigenlijk wil. Je kunt π(a + b) strict genomen niet schrijven als machtreeks in ε = √(1 − b2/a2) omdat a + b onbepaald is als je alleen b/a kent.
pi_133026272
hoeveel termen heeft deze meetkundige rij ?

2 + 6 + 18 + 54 + · · · + 1458
pi_133026347
ik weet hoe ik t met mn rekenmachine kan doen, steeds keer 3.. en dan kom ik op n=7 . maar is er een andere manier ?
pi_133027491
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 22:11 schreef Riparius het volgende:

[..]

Ja. Tot zover kan ik je volgen.

[..]

Ik begrijp niet precies wat je hiermee bedoelt c.q. wat je nu eigenlijk wil. Je kunt π(a + b) strict genomen niet schrijven als machtreeks in ε = √(1 − b2/a2) omdat a + b onbepaald is als je alleen b/a kent.
Voor pi zijn er toch verscheidene bepaalde integralen, als ik het goed heb. Dan zou het toch mogelijk kunnen zijn om pi*(a+b) ook als bepaalde integraal uit te drukken? Als dat lukt, dan kan ik de methode voor de exacte uitdrukking 1 op 1 kopieren.
-
pi_133027591
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 22:56 schreef ronaldoo12 het volgende:
ik weet hoe ik t met mn rekenmachine kan doen, steeds keer 3.. en dan kom ik op n=7 . maar is er een andere manier ?
Een meetkundige rij heeft als vorm:

a, ar, ar2, ar3, ..., arn

Nu weet je dat a = 2 en r = 3 en je weet dat arn = 1458

Dus 2 * 3n = 1458, en dan heb je een simpele vergelijking die je op kan lossen.

3n = 729
n = 3log(729) = 6

Maar de rij begint bij n=0, dus eentje er bij optellen. Dus het is de 7-de term.
pi_133027598
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 22:56 schreef ronaldoo12 het volgende:
ik weet hoe ik t met mn rekenmachine kan doen, steeds keer 3.. en dan kom ik op n=7 . maar is er een andere manier ?
Beetje creatief zijn. Noem de eerste term van je meetkundige rij te en de laatste tl, en de reden r, dan is

tl = te·rn−1

en dus

n = log(tl/te) / log(r) + 1
  † In Memoriam † donderdag 7 november 2013 @ 23:22:14 #192
91830 MaximusTG
pi_133027623
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 22:56 schreef ronaldoo12 het volgende:
ik weet hoe ik t met mn rekenmachine kan doen, steeds keer 3.. en dan kom ik op n=7 . maar is er een andere manier ?
In feite staat er

2*3^0 +2*3^1 + 2*3^2 etc.

Om de exponent van 3^x = y te weten neem je de logaritme met grondtal 3 van y. ..
pi_133028128
quote:
0s.gif Op donderdag 7 november 2013 23:19 schreef gaussie het volgende:

[..]

Voor pi zijn er toch verscheidene bepaalde integralen, als ik het goed heb. Dan zou het toch mogelijk kunnen zijn om pi*(a+b) ook als bepaalde integraal uit te drukken? Als dat lukt, dan kan ik de methode voor de exacte uitdrukking 1 op 1 kopieren.
Ja, uiteraard zijn er integraaluitdrukkingen voor π, een heel eenvoudige is bijvoorbeeld

π/4 = ∫01 dx/(1+x2)

Maar ik zie niet zo goed hoe je dat wil gebruiken om een reeksontwikkeling voor de omtrek van een ellips af te leiden. Ik denk dat je beter even kunt beginnen met dit. Maar ik vermoed dat je eigenlijk op zoek bent naar een herleiding van de formule van Gauss-Kummer. Dan kun je de omtrek van de ellips schrijven als het product van π(a + b) en een reeks in h = (a−b)/(a+b), als volgt:



[ Bericht 5% gewijzigd door Riparius op 07-11-2013 23:48:06 ]
pi_133053154
Ik heb werkelijk geen idee hoe ik de goniometrische identiteiten moet gebruiken om dit te herleiden:

ik snap niet hoe zij stellen dat

1 - cos x = 2(sin^2)0.5x



Ik ben steeds aan het kijken naar deze twee standaardlimieten, maar weet deze niet te gebruiken hiervoor.

(sinx)/x = 1 voor lim x nadert 0
(tanx)/x = 1 voor lim x nadert 0

Ik snap ook niet zo goed hoe ik zelf kan herleiden dat x/4 een factor is van (1-cosx)/x voor lim x nadert 0.

Edit:

Even kijken of ik het begrijp na deze video.


Edit2:

Hoe de videomaker het uitlegt lijkt veel minder omslachtig dan de uitleg van het boek.

[ Bericht 6% gewijzigd door DefinitionX op 08-11-2013 19:14:41 ]
pi_133054371
quote:
0s.gif Op vrijdag 8 november 2013 18:57 schreef DefinitionX het volgende:
Ik heb werkelijk geen idee hoe ik de goniometrische identiteiten moet gebruiken om dit te herleiden:

ik snap niet hoe zij stellen dat

1 - cos x = 2(sin^2)0.5x

[ afbeelding ]
Wel, we hebben hierboven gezien dat er drie identiteiten zijn voor de cosinus van de dubbele hoek die vaak van pas komen. Eén daarvan is

cos 2α = 1 − 2·sin2α

Kiezen we nu α = ½x, dan is 2α = x en krijgen we dus de identiteit

cos x = 1 − 2·sin2½x

Bij beide leden van deze identiteit 2·sin2½x optellen geeft

cos x + 2·sin2½x = 1

En nu van beide leden weer cos x aftrekken geeft

2·sin2½x = 1 − cos x

In het quotiënt (1 − cos x)/x kunnen we de teller dus vervangen door 2·sin2½x, zodat we krijgen

2·sin2½x / x

Nu teller en noemer delen door 2 en we hebben

sin2½x / ½x

En dit kunnen we weer schrijven als een product

(sin ½x)·(sin ½x / ½x)

Laten we nu x naar 0 gaan, dan gaat ½x ook naar 0, zodat de tweede factor sin ½x / ½x nadert tot 1 (standaardlimiet). Maar de eerste factor sin ½x gaat naar 0 voor x → 0, en dus gaat het product naar 0·1 = 0. Zo vinden we dus dat

limx→0 (1 − cos x)/x = 0
pi_133055251
quote:
0s.gif Op vrijdag 8 november 2013 18:57 schreef DefinitionX het volgende:

Even kijken of ik het begrijp na deze video.


Edit2:

Hoe de videomaker het uitlegt lijkt veel minder omslachtig dan de uitleg van het boek.
De man in de video maakt wel een nodeloos lang verhaal van iets heel simpels. Je kunt inderdaad teller en noemer ook met (1 + cos x) vermenigvuldigen. Dit is onlangs ook nog op het forum aan de orde geweest voor de bepaling van een iets andere limiet, zie hier.
pi_133057263
quote:
0s.gif Op vrijdag 8 november 2013 19:26 schreef Riparius het volgende:

[..]

Bedankt!
  vrijdag 8 november 2013 @ 20:36:39 #198
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133057378
quote:
0s.gif Op vrijdag 8 november 2013 18:57 schreef DefinitionX het volgende:
Ik heb werkelijk geen idee hoe ik de goniometrische identiteiten moet gebruiken om dit te herleiden:

ik snap niet hoe zij stellen dat

1 - cos x = 2(sin^2)0.5x

[ afbeelding ]

Ik ben steeds aan het kijken naar deze twee standaardlimieten, maar weet deze niet te gebruiken hiervoor.

(sinx)/x = 1 voor lim x nadert 0
(tanx)/x = 1 voor lim x nadert 0

Ik snap ook niet zo goed hoe ik zelf kan herleiden dat x/4 een factor is van (1-cosx)/x voor lim x nadert 0.

Edit:

Even kijken of ik het begrijp na deze video.


Edit2:

Hoe de videomaker het uitlegt lijkt veel minder omslachtig dan de uitleg van het boek.
Of in 2 regels.

limx→0(1-cos(x))/x = limx→0sin(x)/1 = 0

Stelling van l'Hospital, maar nu krijg ik gegarandeerd een haatreactie van Riparius die vindt dat het veel eleganter kan.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133058836
quote:
2s.gif Op vrijdag 8 november 2013 20:36 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Of in 2 regels.

limx→0(1-cos(x))/x = limx→0sin(x)/1 = 0

Stelling van l'Hospital, maar nu krijg ik gegarandeerd een haatreactie van Riparius die vindt dat het veel eleganter kan.
DefinitionX is nog niet toe aan differentiëren, laat staan de stelling van l'Hospital (die eigenlijk van Johann Bernoulli is). En het gevaar ligt zo op de loer van een cirkelredenering als je deze limiet weer zou willen gebruiken om te bewijzen dat d(sin x)/dx = cos x.
  vrijdag 8 november 2013 @ 21:06:30 #200
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133059004
quote:
0s.gif Op vrijdag 8 november 2013 21:03 schreef Riparius het volgende:

[..]

DefinitionX is nog niet toe aan differentiëren, laat staan de stelling van l'Hospital (die eigenlijk van Johann Bernoulli is). En het gevaar ligt zo op de loer van een cirkelredenering als je deze limiet weer zou willen gebruiken om te bewijzen dat d(sin x)/dx = cos x.
Okay.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133076559
Ik snap niet hoe je de voorwaarden van de absolute waarde moet schrijven

|x| = x als x>0 en x=0
|x| = -x als x<0 en x=0

en dit bijvoorbeeld toepassen op:

f(x) = |1 -(x +1)2|

Moet je eerst de nulpunten uitrekenen?

f(x) = 1 -(x +1)2 als 0≥ x≥ -2

En dan nog 2 voorwaardes voor x ≥ 0 en -2 ≥ x
Maar daar kom ik niet uit.


|1 -(x +1)2)| = 1 -(x +1)2 als 0≥ x≥ -2

|1 -(x +1)2)| = -(1 -(x +1)2) als x ≥ 0 en -2 ≥ x

Ok, volgens mij snap ik het al.

[ Bericht 8% gewijzigd door wiskundenoob op 09-11-2013 14:07:50 ]
pi_133077666
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 13:24 schreef wiskundenoob het volgende:
Ik snap niet hoe je de voorwaarden van de absolute waarde moet schrijven

|x| = x als x>0 en x=0
|x| = -x als x<0 en x=0

en dit bijvoorbeeld toepassen op:

f(x) = |1 -(x +1)2|

Moet je eerst de nulpunten uitrekenen?

f(x) = 1 -(x +1)2 als 0≥ x≥ -2

En dan nog 2 voorwaardes voor x ≥ 0 en -2 ≥ x
Maar daar kom ik niet uit.


|1 -(x +1)2)| = 1 -(x +1)2 als 0≥ x≥ -2

|1 -(x +1)2)| = -(1 -(x +1)2) als x ≥ 0 en -2 ≥ x

Ok, volgens mij snap ik het al.
Nee het klopt niet. |x| = -x voor x < 0. Duidelijk snap je het nog niet helemaal.

Je zou dan ook kunnen beweren

f(x) = 1 voor x ≥ 0 en f(x) = -1 voor x ≤ 0

Dan f(0) = 1 en f(0) = -1 en dat kan niet, want dan is f geen functie.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133077754
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 14:10 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Nee het klopt niet. |x| = -x voor x < 0. Duidelijk snap je het nog niet helemaal.
Jawel, de tweede voorwaarde is tegenovergestelde van de eerste voorwaarde. Heb het verkeerd opgeschreven.
pi_133077787
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 14:14 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Jawel, de tweede voorwaarde is tegenovergestelde van de eerste voorwaarde. Heb het verkeerd opgeschreven.
Heb even wat toegevoegd. Dat het nu toevallig uitkomt zegt niet dat het mag.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133077869
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 14:16 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Heb even wat toegevoegd. Dat het nu toevallig uitkomt zegt niet dat het mag.
Ok, geef een vergelijking dan probeer ik het op te lossen.
pi_133078050
Oke, misschien snap ik het toch niet? Als ik mijn antwoorden plot en de voorwaarden controleert dan klopt het gewoon?
pi_133081737
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 14:30 schreef wiskundenoob het volgende:
Oke, misschien snap ik het toch niet? Als ik mijn antwoorden plot en de voorwaarden controleert dan klopt het gewoon?
Maar je voorwaarden kloppen niet.

|x| = x voor x ≥ 0
|x| = -x voor x < 0 niet x ≤ 0
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133082017
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 17:12 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Maar je voorwaarden kloppen niet.

|x| = x voor x ≥ 0
|x| = -x voor x < 0 niet x ≤ 0
Je hebt −0 = 0 want (−1)·0 = 0, dus je mag ook zeggen dat |x| = −x voor x ≤ 0.
pi_133082547
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 14:30 schreef wiskundenoob het volgende:
Oke, misschien snap ik het toch niet? Als ik mijn antwoorden plot en de voorwaarden controleert dan klopt het gewoon?
Ik denk dat je vooral een notatieprobleem hebt. Het is gebruikelijk om functies die je niet met een eenduidig functievoorschrift weer kunt geven (althans: in jouw geval niet zonder absoluutstrepen te gebruiken) weer te geven met een accolade waarbij je de verschillende functievoorschriften met de bijbehorende voorwaarde voor de onafhankelijke variabele (meestal x) elk op een aparte regel achter de accolade zet. De benodigde TeX code om dit weer te geven werkt niet op FOK, dus dan maar even een plaatje als voorbeeld:



Zie ook hier.
pi_133082704
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 17:23 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je hebt −0 = 0 want (−1)·0 = 0, dus je mag ook zeggen dat |x| = −x voor x ≤ 0.
In principe wel, maar waarom zou je dat jezelf aanleren? Definieer subdomeinen niet dubbel in een functievoorschrift, klaar.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133082978
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 17:46 schreef Amoeba het volgende:

[..]

In principe wel, maar waarom zou je dat jezelf aanleren?
Gewoon, omdat het juist is. Als je wordt gevraagd wat de verzameling is van alle reële waarden x waarvoor geldt |x| = −x, dan is het correcte antwoord { x ∈ R | x ≤ 0 } en niet { x ∈ R | x < 0 }.
quote:
Definieer subdomeinen niet dubbel in een functievoorschrift, klaar.
Dit is een goed advies, maar het staat los van het voorgaande.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 09-11-2013 19:26:35 ]
pi_133083585
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 17:40 schreef Riparius het volgende:

[..]

Ik denk dat je vooral een notatieprobleem hebt. Het is gebruikelijk om functies die je niet met een eenduidig functievoorschrift weer kunt geven (althans: in jouw geval niet zonder absoluutstrepen te gebruiken) weer te geven met een accolade waarbij je de verschillende functievoorschriften met de bijbehorende voorwaarde voor de onafhankelijke variabele (meestal x) elk op een aparte regel achter de accolade zet. De benodigde TeX code om dit weer te geven werkt niet op FOK, dus dan maar even een plaatje als voorbeeld:

[ afbeelding ]

Zie ook hier.
Oke, maar dat waren functies die ik moest schetsen.
pi_133095364
quote:
1s.gif Op zaterdag 9 november 2013 18:18 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Oke, maar dat waren functies die ik moest schetsen.
Waarvoor leer je al deze wiskunde eigenlijk
pi_133095669
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 23:42 schreef tacos049 het volgende:

[..]

Waarvoor leer je al deze wiskunde eigenlijk
Gewoon niks te doen soms en dan maak ik wat opgaves in mijn boek.
  zondag 10 november 2013 @ 13:35:14 #215
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133106992
quote:
0s.gif Op zaterdag 9 november 2013 17:55 schreef Riparius het volgende:

[..]

Gewoon, omdat het juist is. Als je wordt gevraagd wat de verzameling is van alle reële waarden x waarvoor geldt |x| = −x, dan is het correcte antwoord { x ∈ R | x ≤ 0 } en niet { x ∈ R | x < 0 }.

[..]

Dit is een goed advies, maar het staat los van het voorgaande.
Maar het voorgaande staat los van het originele vraagstuk. _O-

Maar ik begrijp je wel.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133107658
quote:
2s.gif Op zondag 10 november 2013 13:35 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Maar het voorgaande staat los van het originele vraagstuk. _O-

Maar ik begrijp je wel.
Het was daarom ook niet bedoeld op het originele vraagstuk, maar juist wat jij beweerde
pi_133110004
quote:
12s.gif Op zondag 10 november 2013 13:56 schreef tacos049 het volgende:

[..]

Het was daarom ook niet bedoeld op het originele vraagstuk, maar juist wat jij beweerde
Waarom niet? Daar ging de vraag juist over.
  zondag 10 november 2013 @ 15:19:45 #218
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133110213
quote:
1s.gif Op zondag 10 november 2013 15:14 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Waarom niet? Daar ging de vraag juist over.
Hmm, ja eigenlijk wel he. :')

Ik zou het meer interpreteren hoe je correct een (gebroken) functievoorschrift van |f(x)| opschreef. Maar in principe komt het erop neer om de verzameling reële getallen te bepalen waarvoor geldt |f(x)| = -f(x) en |f(x)| = f(x)

Maar dan nog kun je jezelf beter aanleren om in een functievoorschrift geen domeinen dubbel te definiëren, en dat is het punt wat ik al een tijdje probeer te maken.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133151820
Wat gebeurt er met de coefficient of variance van arrivals en van de effective process times op 1 machine wanneer je onafhankelijke poisson arrivals hebt van twee producttypen(zelfde lamda) en poisson process tijden(producttype a-b ratio van 1:3)?

Met een simulatie in enterprise dynamics zou 1 van deze CV's 1,5 moeten worden ipv 1(bij een M/M/1 queue), maar waarom snap ik niet.
When I get sad, I stop being sad and just be awesome instead.
  maandag 11 november 2013 @ 17:16:24 #220
415125 JelleTheOwner
Wielrennen tot den dood
pi_133153200
even een par simpele vragen,maar ik kan niet echt concreet antwoord vinden in mijn boek:
1)als je een parameter differentieert, bijv. ( f(x)= P x (X-2)2 -6),wordt het dan:
- F"(x)= P x 2X-4
- F"(x)= 1 x 2X-4
(ofwel, blijft de derde variabele bij een differentie staan of niet)
2) als je de inverse moet geven van: 3/(2x+4)
dan kom ik er wel op dat je dit moet doen:
x2 --> +4 --> 3/... en dan inversen: x/3 --> (x/3) +4--> ((x/3)+4) /2..
maar dan komt er zo'n inverse grafiek uit...kan iemand mij bevestiging geven of ik het goed heb gedaan?
16-jarige gymnasiast met als hobby's wielrennen,gamen en muziek luisteren
pi_133154176
Even een paar tips want zo is er geen touw aan vast te knopen en ga je geen hulp hier krijgen.

-Gebruik de benodigde sub, sup, en {tex} tags rond (delen van) je wiskundige uitdrukkingen om ze eenduidig en leesbaar neer te zetten.
-Speciale tekens (griekse letters, operatoren, enz.) kunnen ook met HTML en Unicode codes ingetikt worden. Googlen op mathematical symbols html of mathematical symbols unicode geeft al in eerste 10 hits voldoende bruikbare webpagina's.
pi_133156953
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 17:16 schreef JelleTheOwner het volgende:
Even een paar simpele vragen,maar ik kan niet echt concreet antwoord vinden in mijn boek:
Je notatie is compleet hopeloos. Het kost mij meer tijd om je bericht te ontcijferen dan om je vragen te beantwoorden, en dat kan niet de bedoeling zijn. Gebruik om te beginnen nooit, maar dan ook helemaal nooit, de letter x als teken van vermenigvuldiging. Dit teken is ook geen x, maar een Andreaskruis × dat je op FOK kunt krijgen door & times; te typen zonder de spatie na de ampersand. Maar dan nog, gebruik liever de middle dot · die je krijgt door & middot; te typen zonder spatie na de &.
quote:
1) Als je een parameter differentieert ...
Parameters differentieer je niet, je differentieert een functie die afhangt van een parameter. De parameter hangt hier niet af van je variabele x, en is dus een constante.

f(x) = p·(x−2)2 − 6
f'(x) = 2·p·(x − 2)
f''(x) = 2·p
quote:
2) Als je de inverse moet geven van: 3/(2x+4) ...
Om een functie als deze te inverteren pas je elementaire algebraïsche regels toe die je als het goed is al jaren geleden hebt geleerd. De grafiek van de inverse van een functie krijg je door de grafiek te spiegelen in de lijn met vergelijking y = x, en aangezien hierbij een punt met coördinaten (x;y) overgaat in het punt met coördinaten (y;x) verkrijg je de vergelijking van de grafiek van de inverse functie door x en y om te wisselen. Vervolgens kun je dan proberen uit je nieuwe betrekking weer y op te lossen om zo een functievoorschrift te krijgen voor de inverse functie. Dat kan uiteraard alleen als de oorspronkelijke functie inverteerbaar is. Hier heb je dan

x = 3/(2y + 4)
x(2y + 4) = 3
2xy + 4x = 3
2xy = 3 − 4x
y = (3 − 4x)/2x

Je kunt het ook ietsje anders doen, als volgt

x = 3/(2y + 4)
2y + 4 = 3/x
2y = 3/x − 4
y = 3/(2x) − 2
  maandag 11 november 2013 @ 19:39:22 #223
415125 JelleTheOwner
Wielrennen tot den dood
pi_133158293
quote:
Je notatie is compleet hopeloos. Het kost mij meer tijd om je bericht te ontcijferen dan om je vragen te beantwoorden, en dat kan niet de bedoeling zijn
sorry hiervoor,ik wist zo 1,2,3 niet hoe het moest,bedankt voor de uitleg daarvan, ik zal dat volgende keer zeker toepassen

voor de rest snap ik nu wel alle dingen die ik je vroeg,hartstikke bedankt:)
16-jarige gymnasiast met als hobby's wielrennen,gamen en muziek luisteren
pi_133158560
Vraag 2009a, 6.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Het antwoord moet hier D zijn.

We beschouwen een goniometrische vergelijking: sin²(2x)= 1/2
Hoeveel oplossingen voor deze vergelijking liggen tussen 0° en 360°

<A> 1

<B> 2

<C> 4

<D> 8

Ik had C, maar ik weet geloof ik waarom het D moet zijn. Als ik het m.b.v. algebra oplos kom ik op 4 antwoordmogelijkheden uit, echter deze bestaan tot 180 graden:

x= 23.5° + k * 180°
x= -23.5° + k * 180°
x= 67.5° + k * 180°
x= -67.5° + k * 180°

360 graden is het dubbele van 180 graden, dus het moet D zijn. Redeneer ik zo correct?
pi_133159401
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 19:44 schreef DefinitionX het volgende:
Vraag 2009a, 6.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Het antwoord moet hier D zijn.

We beschouwen een goniometrische vergelijking: sin²(2x)= 1/2
Hoeveel oplossingen voor deze vergelijking liggen tussen 0° en 360°

<A> 1

<B> 2

<C> 4

<D> 8

Ik had C, maar ik weet geloof ik waarom het D moet zijn. Als ik het m.b.v. algebra oplos kom ik op 4 antwoordmogelijkheden uit, echter deze bestaan tot 180 graden:

x= 23.5° + k * 180°
x= -23.5° + k * 180°
x= 67.5° + k * 180°
x= -67.5° + k * 180°

360 graden is het dubbele van 180 graden, dus het moet D zijn. Redeneer ik zo correct?
Het is niet nodig om de oplossingen expliciet te vinden. Ik zou persoonlijk even een cirkel tekenen. Als je dat doet zie je dat er voor sin(x)=y met y in (-1, 1) heb je twee oplossingen x in [0°,360°).

Omdat je nu hebt sin(x)2=y heb je al vier oplossingen, en omdat je niet sin(x), maar sin(2x) hebt, krijg je in totaal 8 oplossingen.

Dit is natuurlijk niet heel rigoureus (de redenering klopt bijvoorbeeld niet als y=0, want dan heb je door het kwadraat niet twee keer zoveel oplossingen), maar je begrijpt het idee ;)
pi_133159595
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 19:44 schreef DefinitionX het volgende:
Vraag 2009a, 6.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Het antwoord moet hier D zijn.

We beschouwen een goniometrische vergelijking: sin²(2x)= 1/2
Hoeveel oplossingen voor deze vergelijking liggen tussen 0° en 360°

<A> 1

<B> 2

<C> 4

<D> 8

Ik had C, maar ik weet geloof ik waarom het D moet zijn. Als ik het m.b.v. algebra oplos kom ik op 4 antwoordmogelijkheden uit, echter deze bestaan tot 180 graden:

x= 23.5° + k * 180°
x= -23.5° + k * 180°
x= 67.5° + k * 180°
x= -67.5° + k * 180°

360 graden is het dubbele van 180 graden, dus het moet D zijn. Redeneer ik zo correct?
yups :Y afgezien van die 23,5 deg waar Riparius even hieronder terecht op wijst want 45/2 = 22,5 ;)

sin2(2x) = 1/2
sin(2x) = ½√2 ∨ -½√2
sin(2x) = sin(¼π) ∨ sin(-¼π)

2x = ¼π+2kπ ∨ π-¼π+2kπ ∨ -¼π+2kπ ∨ π+¼π+2kπ
2x = ¼π+2kπ ∨ ¾π+2kπ ∨ 1¾π+2kπ ∨ 1¼π+2kπ
x = ⅛π+kπ ∨ ⅜π+kπ ∨ ⅞π+kπ ∨ ⅝π+kπ

Dat zijn 4 oplossingen in 1 periode van pi, dus in 2pi worden dat er dus 8 in totaal.

PS: als je de breuken niet goed genoeg kan zien even 1 of 2 keer CTRL+"+" drukken om op de tekst in te zoomen, en CRTL+"-" om terug uit te zoomen.

[ Bericht 2% gewijzigd door VanishedEntity op 11-11-2013 20:27:32 ]
pi_133160560
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 19:44 schreef DefinitionX het volgende:
Vraag 2009a, 6.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Het antwoord moet hier D zijn.

We beschouwen een goniometrische vergelijking: sin²(2x)= 1/2
Hoeveel oplossingen voor deze vergelijking liggen tussen 0° en 360°

<A> 1

<B> 2

<C> 4

<D> 8

Ik had C, maar ik weet geloof ik waarom het D moet zijn. Als ik het m.b.v. algebra oplos kom ik op 4 antwoordmogelijkheden uit, echter deze bestaan tot 180 graden:

x= 23.5° + k * 180°
x= -23.5° + k * 180°
x= 67.5° + k * 180°
x= -67.5° + k * 180°

360 graden is het dubbele van 180 graden, dus het moet D zijn. Redeneer ik zo correct?
Dit is niet correct geredeneerd. Bestudeer de uitwerking van de oplosser van Veurne. De helft van 45° is 22,5°, niet 23,5°. Verder geef je hier niet de juiste hoeken na elkaar. Bij de sinus is het zo dat supplementaire (rotatie)hoeken dezelfde sinus hebben, maar jij lijkt hier te veronderstellen dat tegengestelde (rotatie)hoeken dezelfde sinus hebben, en dat is niet zo. Tegengestelde rotatiehoeken hebben ook tegengestelde sinussen (maar wel dezelfde cosinus).

Je kunt het hier weer veel eenvoudiger doen dan wat de oplosser van Veurne doet als je gebruik maakt van het procédé dat bekend staat als overgaan op de dubbele hoek (zie het boekje van Van der Linden, p. 59).

We hebben de volgende identiteit

cos 2α = 1 − 2·sin2α

We kunnen hieruit sin2α vrijmaken, en dan krijgen we

sin2α = ½ − ½·cos 2α

Kiezen we nu α = 2x, dan is 2α = 4x en hebben we dus de volgende identiteit

sin22x = ½ − ½·cos 4x

De vergelijking

sin22x = ½

is dus ook te schrijven als

½ − ½·cos 4x = ½

en dus

cos 4x = 0

Nu is de cosinus nul in de punten (0; 1) en (0; −1) op de eenheidscirkel, en deze punten worden bereikt door het startpunt (1; 0) rond de oorsprong te roteren over een hoek van 90° plus of min een geheel aantal halve slagen, zodat we krijgen

4x = 90° + k·180°, k ∈ Z

en dus

x = 22,5° + k·45°, k ∈ Z

Je ziet nu direct dat je k = 0 .. 7 kunt nemen om een (rotatie)hoek te verkrijgen tussen 0 en 360°, zodat het juiste antwoord inderdaad <D> 8 is.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 11-11-2013 21:57:48 ]
pi_133162819
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 20:21 schreef Riparius het volgende:
Dit is niet correct geredeneerd. De helft van 45° is 22,5°, niet 23,5°.
Nitpicking, maar wel terecht.

quote:
Verder neem je hier niet de juiste hoeken. Bij de sinus is het zo dat supplementaire (rotatie)hoeken dezelfde sinus hebben, maar jij lijkt hier te veronderstellen dat tegengestelde (rotatie)hoeken dezelfde sinus heben, en dat is niet zo. Tegengestelde rotatiehoeken hebben ook tegengestelde sinussen (maar wel dezelfde cosinus).
Daar ligt het probleem niet; de fout, voor zover je het een fout kan noemen, die DefinitionX daar heeft gemaakt is dat hij de negatieve oplossingen niet dusdanig verschoven heeft, dat ze binnen dezelfde periode, die van 0 tot pi loopt, waarin ook de positieve oplossingen zitten, komen te liggen. Doordat de sinus in de oorspronkelijke opgave gekwadrateerd is, heb je hier met zowel positieve als negatieve oplossingen te maken, en zowel de positieve oplossing als de negatieve oplossing komt in de vorm van een paar, nl. arg + 2kπ, én π-arg + 2kπ. Je ziet dit mooi in mijn oplossingsstrategie; de derde oplossing op lijn 4 ligt niet binnen 0 en 2π, maar door 2π erbij op te tellen krijg ik uiteindelijk 1¾pi wat wel daarbinnen ligt. Als we vervolgens alle 4 gevonden oplossingen ( ¼π; ¾π; (5/4)π; (7/4)π) delen door 2, krijgen we uiteindelijk alle 4 de antwoorden binnen een periode van 0 tot π .

Vergelijken we dit met de antwoorden van DefinitionX, dan zien we dat door de negatieve antwoorden van DefinitionX met π oftewel 180° op te schuiven we op idd 22,5° <=> (1/4)π, 67,5° <=> (3/4)π, 122,5° <=> (5/4)π, en 157,5° <=> (7/4)π uitkomen.

quote:
Je kunt het hier weer veel eenvoudiger doen dan wat de oplosser van Veurne doet als je gebruik maakt van het procédé dat bekend staat als overgaan op de dubbele hoek (zie het boekje van Van der Linden, p. 59).
Niet nodig zoals je even hierboven kunt zien. 6 regels en klaar :7
pi_133164258
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 20:59 schreef VanishedEntity het volgende:

Daar ligt het probleem niet; de fout, voor zover je het een fout kan noemen, die DefinitionX daar heeft gemaakt is dat hij de negatieve oplossingen niet dusdanig verschoven heeft, dat ze binnen dezelfde periode, die van 0 tot pi loopt, waarin ook de positieve oplossingen zitten, komen te liggen.
[..]
Nee, dat is niet waar ik op doelde. DefinitionX zegt dat hij de vergelijking 'algebraïsch' heeft opgelost. Daarmee bedoelt hij hoogstwaarschijnlijk dat

sin22x = ½

equivalent is met

sin 2x = ½√2 ∨ sin 2x = −½√2

Voor de eerste vergelijking hebben we dan

x = 22,5° + k·180° ∨ x = 67,5° + k·180°, k ∈ Z

en voor de tweede vergelijking

x = −22,5° + k·180° ∨ x = −67,5° + k·180°, k ∈ Z

Maar als je nu kijkt naar de volgorde waarin DefinitionX deze vier mogelijkheden opschrijft, dan zie je dat hij (afgezien van zijn rekenfout) eerst x = 22,5° + k·180° en x = −22,5° + k·180° geeft en dan x = 67,5° + k·180° en x = −67,5° + k·180°. Dit verraadt dat hij is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat tegengestelde (rotatie)hoeken dezelfde sinus hebben. Het komt hier inderdaad goed uit, maar de onderliggende redenatie blijft gewoon fout.
quote:
Niet nodig zoals je even hierboven kunt zien. 6 regels en klaar :7
Overgaan op de dubbele hoek is een beproefde techniek die vroeger in Nederland ook op school werd geleerd, en in Vlaanderen is dat nog steeds zo. Er komen in die Vlaamse toelatingsexamens vaak goniometrische vergelijkingen voor met een kwadraat van een sinus of een cosinus, en dan is het uitermate zinnig om te weten dat je deze kwadraten kunt herschrijven met behulp van een cosinus van de dubbele hoek:

cos2α = ½(1 + cos 2α)
sin2α = ½(1 − cos 2α)

De oplossing wordt dan toch stukken eenvoudiger:

sin22x = ½
cos 4x = 0
x = 22,5° + k·45°, k ∈ Z

De identiteiten voor de herleiding van het kwadraat van een cosinus of een sinus tot de cosinus van de dubbele hoek worden ook vaak gebruikt in de integraalrekening, en ook daarover kunnen opgaven voorkomen bij de Vlaamse toelatingsexamens.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 11-11-2013 21:34:52 ]
pi_133165972
quote:
0s.gif Op maandag 11 november 2013 21:25 schreef Riparius het volgende:
Nee, dat is niet waar ik op doelde. DefinitionX zegt dat hij de vergelijking 'algebraïsch' heeft opgelost. Daarmee bedoelt hij hoogstwaarschijnlijk dat

sin22x = ½

equivalent is met

sin 2x = ½√2 ∨ sin 2x = −½√2

Voor de eerste vergelijking hebben we dan

x = 22,5° + k·180° ∨ x = 67,5° + k·180°, k ∈ Z

en voor de tweede vergelijking

x = −22,5° + k·180° ∨ x = −67,5° + k·180°, k ∈ Z

Maar als je nu kijkt naar de volgorde waarin DefinitionX deze vier mogelijkheden opschrijft, dan zie je dat hij (afgezien van zijn rekenfout) eerst x = 22,5° + k·180° en x = −22,5° + k·180° geeft en dan x = 67,5° + k·180° en x = −67,5° + k·180°. Dit verraadt dat hij is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat tegengestelde (rotatie)hoeken dezelfde sinus hebben. Het komt hier inderdaad goed uit, maar de onderliggende redenatie blijft gewoon fout.
Nee, die conclusie kan je uit zijn twee antwoordenparen niet trekken, dat is te voorbarig becommentarieerd van jou!! Het klopt idd dat tegengestelde (rotatie)hoeken een tegengestelde sinus hebben, maar als men twee tegengestelde sinuswaarden elk afzonderlijk kwadrateert, blijken zowel de positieve sinus als de negatieve sinus beide dezelfde oplossing te geven. Dit is geen toevalligheid, maar volgt direct uit de eigenschap van 2 oplossingen voor even machten. Daar maak ik hier gebruik van. Bovendien, die -1/8pi en -3/8pi zijn op te vatten als de 5/8pi en 7/8pi van de vorige periode/golf, en je weet dat het antwoord niet verandert wanneer je een periode opschuift.

quote:
Overgaan op de dubbele hoek is een beproefde techniek die vroeger in Nederland ook op school werd geleerd, en in Vlaanderen is dat nog steeds zo. Er komen in die Vlaamse toelatingsexamens vaak goniometrische vergelijkingen voor met een kwadraat van een sinus of een cosinus, en dan is het uitermate zinnig om te weten dat je deze kwadraten kunt herschrijven met behulp van een cosinus van de dubbele hoek:

cos2a = ½(1 + cos 2α)
sin2a = ½(1 − cos 2α)

De oplossing wordt dan toch stukken eenvoudiger:

sin22x = ½
cos 4x = 0
x = 22,5° + k·45°, k ∈ Z

De identiteiten voor de herleiding van het kwadraat van een cosinus of een sinus tot de cosinus van de dubbele hoek worden ook vaak gebruikt in de integraalrekening, en ook daarover kunnen opgaven voorkomen bij de Vlaamse toelatingsexamens.
Dat neemt niet weg dat strikt genomen dat stuk gonio niet nodig is geweest om dit vraagstuk tot een goed einde brengen.
pi_133184165
Bepaal alle complexe getallen z, met Re(z^2)=Im(z^2).
Ik dacht laat z=a+bi dan Re(z^2)=a^2-b^2 en Im(z^2)=2ab en dan oplossen a^2-b^2=2ab, maar dat lukt me niet echt. Iemand een ander idee?
pi_133185396
quote:
0s.gif Op dinsdag 12 november 2013 14:56 schreef tacos049 het volgende:
Bepaal alle complexe getallen z, met Re(z^2)=Im(z^2).
Ik dacht laat z=a+bi dan Re(z^2)=a^2-b^2 en Im(z^2)=2ab en dan oplossen a^2-b^2=2ab, maar dat lukt me niet echt. Iemand een ander idee?
Kijk, als je nou je merkwaardige producten kende en vroeger had geleerd om kwadraten af te splitsen, dan deed je gewoon dit:

a2 − b2 − 2ab = 0
(a − b)2 − 2b2 = 0
(a − b − √2·b)(a − b + √2·b) = 0
a = (1 + √2)b ∨ a = (1 − √2)b
Re(z) = (1 + √2)·Im(z) ∨ Re(z) = (1 − √2)·Im(z)
pi_133186092
quote:
0s.gif Op dinsdag 12 november 2013 15:36 schreef Riparius het volgende:

[..]

Kijk, als je nou je merkwaardige producten kende en vroeger had geleerd om kwadraten af te splitsen, dan deed je gewoon dit:

a2 − b2 − 2ab = 0
(a − b)2 − 2b2 = 0
(a − b − √2·b)(a − b + √2·b) = 0
a = (1 + √2)b ∨ a = (1 − √2)b
Re(z) = (1 + √2)·Im(z) ∨ Re(z) = (1 − √2)·Im(z)
Dus als ik het goed heb is de verzameling van alle z die daaraan voldoet: v = {z=(1+sqrt(2))x+xi of z=(1-sqrt(2))x+xi met x element van de reële getallen} ?
pi_133188549
quote:
0s.gif Op dinsdag 12 november 2013 15:55 schreef tacos049 het volgende:

[..]

Dus als ik het goed heb is de verzameling van alle z die daaraan voldoet: v = {z=(1+sqrt(2))x+xi of z=(1-sqrt(2))x+xi met x element van de reële getallen} ?
V = { z ∈ C | (z = (1 + √2)x + xi ∨ z = (1 − √2)x + xi) ∧ x ∈ R }

De beeldpunten van deze complexe getallen vormen in het complexe vlak twee rechte lijnen die elkaar loodrecht snijden in de oorsprong.
pi_133190117
Als je een lijn vanuit het midden van een hoek tekent, hoe heet die lijn dan ook al weer? :@ Dus je hebt bijvoorbeeld een hoek van 90 graden ten opzichte van lijn a en de lijn teken je dan op een hoek van 45 graden ten opzichte van lijn a.
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133190142
quote:
0s.gif Op dinsdag 12 november 2013 17:49 schreef Rezania het volgende:
Als je een lijn vanuit het midden van een hoek tekent, hoe heet die lijn dan ook al weer? :@ Dus je hebt bijvoorbeeld een hoek van 90 graden ten opzichte van lijn a en de lijn teken je dan op een hoek van 45 graden ten opzichte van lijn a.
Bissectrice
pi_133190378
quote:
0s.gif Op dinsdag 12 november 2013 17:50 schreef Alrac4 het volgende:

[..]

Bissectrice
Oh ja, bedankt. :P
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133261742
Ik heb een kopie van een stuk van een CD, 1 op 1, en moet de straal van de CD bepalen daarmee. Nu is me dat al gelukt door twee raaklijnen te tekenen en dan loodrecht daarop lijnen te tekenen, die lijnen te laten kruisen, en dan gewoon te meten. Maar de docent zei dat ik er ook een formule was. Met wat googelen kan ik eigenlijk niet veel vinden, kom vaak terecht op formules om de omtrek van de cirkel te bepalen aan de hand van de straal. Iemand een idee?
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133262091
Iets met dit?
x2 +y2 + ax +by +c =0
pi_133262154
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 19:49 schreef wiskundenoob het volgende:
Iets met dit?
x2 +y2 + ax +by +c =0
Daar heb ik te weinig gegevens voor.
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133262857
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 19:40 schreef Rezania het volgende:
Ik heb een kopie van een stuk van een CD, 1 op 1, en moet de straal van de CD bepalen daarmee. Nu is me dat al gelukt door twee raaklijnen te tekenen en dan loodrecht daarop lijnen te tekenen, die lijnen te laten kruisen, en dan gewoon te meten. Maar de docent zei dat ik er ook een formule was. Met wat googelen kan ik eigenlijk niet veel vinden, kom vaak terecht op formules om de omtrek van de cirkel te bepalen aan de hand van de straal. Iemand een idee?
Bedoel je nu dat je het middelpunt van een deel van een cirkel wil bepalen, en daarmee de straal?
Misschien wat analytische meetkunde: kies drie punten op het cirkelsegment. Geef deze coördinaten. Laat deze een driehoek vormen. Stel vergelijkingen voor de middelloodlijnen van twee zijdes van die driehoek op. Die snijden elkaar in het middelpunt (want de middelloodlijnen van een driehoek snijden elkaar in het middelpunt van de omgeschreven cirkel; dit gebruik je andersom). Afstand van het bepaalde middelpunt tot één van de drie gekozen punten bepalen (Pythagoras) en je hebt de straal.
Of denk ik te moeilijk? Bedoelt de docent iets anders?
pi_133262999
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 20:07 schreef Aardappeltaart het volgende:

[..]

Bedoel je nu dat je het middelpunt van een deel van een cirkel wil bepalen, en daarmee de straal?
Misschien wat analytische meetkunde: kies drie punten op het cirkelsegment. Geef deze coördinaten. Laat deze een driehoek vormen. Stel vergelijkingen voor de middelloodlijnen van twee zijdes van die driehoek op. Die snijden elkaar in het middelpunt (want de middelloodlijnen van een driehoek snijden elkaar in het middelpunt van de omgeschreven cirkel; dit gebruik je andersom). Afstand van het bepaalde middelpunt tot één van de drie gekozen punten bepalen (Pythagoras) en je hebt de straal.
Of denk ik te moeilijk? Bedoelt de docent iets anders?
Dat met de loodlijnen heb ik dus al gedaan. En hij zei dat we die formule moesten opzoeken, dus denk niet dat het de stelling van Pythagoras is.
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133263101


Zo'n stuk heb ik dus, en dan moet ik de straal bepalen op twee manieren. Dit is het enige wat de docent er over zegt:
quote:
Voor de berekening van de straal moet je ook zelf op zoek naar een formule. Afleiden is niet nodig, maar geef wel aan wat de formule is die je gebruikt hebt en waar die vandaan komt (bronvermelding!).
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133263281
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 20:11 schreef Rezania het volgende:

[..]

Dat met de loodlijnen heb ik dus al gedaan. En hij zei dat we die formule moesten opzoeken, dus denk niet dat het de stelling van Pythagoras is.
Pythagoras is helemaal niet de kern van mijn idee. Het is een stukje analytische meetkunde (dus met formules). Je kiest drie punten op de cirkel, je geeft die coördinaten en de rest van je oplossing komt neer op dat het snijpunt van de middelloodlijnen van een driehoek het middelpunt van de omgeschreven cirkel is. Dat is iets heel anders dan raaklijnen tekenen en daar lijnen loodrecht op nemen.
pi_133264530
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 20:13 schreef Rezania het volgende:
[ afbeelding ]

Zo'n stuk heb ik dus, en dan moet ik de straal bepalen op twee manieren. Dit is het enige wat de docent er over zegt:

[..]

Het rechte stuk is een koorde van de cirkel gevormd door de omtrek van de CD. Noem de straal van de cirkel r en de halve middelpuntshoek die door de koorde wordt omspannen α, dan is de lengte van de koorde 2·r·sin α en de afstand van het midden van de koorde tot de cirkel r·(1 − cos α). Het quotiënt van deze lengtes is dan

r·(1 − cos α) / 2·r·sin α = ½·tan ½α

aangezien

tan ½α = (1 − cos α)/sin α

zodat je tan ½α en daarmee α kunt bepalen (0 < α < ½π). Zodoende ken je ook sin α en cos α en kun je dus r berekenen uit de opgemeten lengte 2·r·sin α van de koorde.
pi_133265444
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 20:46 schreef Riparius het volgende:

[..]

Het rechte stuk is een koorde van de cirkel gevormd door de omtrek van de CD. Noem de straal van de cirkel r en de halve middelpuntshoek die door de koorde wordt omspannen α, dan is de lengte van de koorde 2·r·sin α en de afstand van het midden van de koorde tot de cirkel r·(1 − cos α). Het quotiënt van deze lengtes is dan

r·(1 − cos α) / 2·r·sin α = ½·tan ½α

aangezien

tan ½α = (1 − cos α)/sin α

zodat je tan ½α en daarmee α kunt bepalen (0 < α < ½π). Zodoende ken je ook sin α en cos α en kun je dus r berekenen uit de opgemeten lengte 2·r·sin α van de koorde.
Ik had de formule net gevonden in mijn boek, en toen las ik je post, toevallig allemaal. :P In ieder geval bedankt. :)
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133266560
quote:
14s.gif Op donderdag 14 november 2013 21:08 schreef Rezania het volgende:

[..]

Ik had de formule net gevonden in mijn boek, en toen las ik je post, toevallig allemaal. :P In ieder geval bedankt. :)
Het kan natuurlijk ook met Pythagoras, en dat is misschien hier wel zo makkelijk.



Noem de lengte van de koorde k en de afstand van het midden van de koorde tot de cirkel p, en de gezochte straal R, dan hebben we volgens Pythagoras

(½k)2 + (R − p)2 = R2

Uitwerken geeft

¼k2 + R2 − 2Rp + p2 = R2

¼k2 − 2Rp + p2 = 0

2pR = ¼k2 + p2

pi_133267685
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 21:31 schreef Riparius het volgende:

[..]

Het kan natuurlijk ook met Pythagoras, en dat is misschien hier wel zo makkelijk.

[ afbeelding ]

Noem de lengte van de koorde k en de afstand van het midden van de koorde tot de cirkel p, en de gezochte straal R, dan hebben we volgens Pythagoras

(½k)2 + (R − p)2 = R2

Uitwerken geeft

¼k2 + R2 − 2Rp + p2 = R2

¼k2 − 2Rp + p2 = 0

2pR = ¼k2 + p2

[ afbeelding ]
Ja, die is wel een stuk makkelijker inderdaad, vooral met het plaatje. Ik gebruik die wel. :Y

Hoe vind je zoiets iets eigenlijk, dat plaatje bedoel ik? Heeft het een specifieke naam, zoek je op specifieke termen, of maak je het gewoon zelf? Want ik probeerde eerst te zoeken op internet, maar daar kwam ik niet heel ver mee. Misschien ook wel doordat ik zocht op "omtrek cirkel straal berekenen". :')
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133267836
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 21:57 schreef Rezania het volgende:

[..]

Ja, die is wel een stuk makkelijker inderdaad, vooral met het plaatje. Ik gebruik die wel. :Y

Hoe vind je zoiets iets eigenlijk, dat plaatje bedoel ik? Heeft het een specifieke naam, zoek je op specifieke termen, of maak je het gewoon zelf? Want ik probeerde eerst te zoeken op internet, maar daar kwam ik niet heel ver mee. Misschien ook wel doordat ik zocht op "omtrek cirkel straal berekenen". :')
Je probleem was kennelijk dat je niet wist hoe z'n stuk van een cirkelschijf heet. Welnu, zo'n stuk noemen we een cirkelsegment.
pi_133267982
quote:
0s.gif Op donderdag 14 november 2013 22:00 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je probleem was kennelijk dat je niet wist hoe z'n stuk van een cirkelschijf heet. Welnu, zo'n stuk noemen we een cirkelsegment.
Oh mijn god, zo simpel. :') :@
Gist is liefde, gist is leven. Vooral in een vagijn.
pi_133292645
Ik moet de limiet van de rij

an = n5 / 3n met n ∈ N

geven en bewijzen zonder de formele definitie van de limiet. Mag ik nu gebruik maken van de regel van l'Hospital, of is deze functie/rij niet differentieerbaar? Als dat een probleem is, mag ik hem dan uitbreiden naar de reële getallen?
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133296675
quote:
14s.gif Op vrijdag 15 november 2013 19:13 schreef Amoeba het volgende:
Ik moet de limiet van de rij

an = n5 / 3n met n ∈ N

geven en bewijzen zonder de formele definitie van de limiet. Mag ik nu gebruik maken van de regel van l'Hospital, of is deze functie/rij niet differentieerbaar? Als dat een probleem is, mag ik hem dan uitbreiden naar de reële getallen?
Ik denk niet dat het de bedoeling is hier gebruik te maken van l'Hôpital.

Hint: beschouw eerst de rij {bn}1 gedefinieerd door

bn = n / αn met α > 1

Als je nu kunt bewijzen dat

limn→∞ bn = 0

dan ben je klaar, aangezien je voor α = 31/5 dan hebt an = (bn)5 en dus ook

limn→∞ an = 0
pi_133297202
quote:
0s.gif Op vrijdag 15 november 2013 20:48 schreef Riparius het volgende:

[..]

Hint: beschouw eerst de rij {bn}1 gedefinieerd door

bn = n / αn met α > 1

Als je nu kunt bewijzen dat

limn→∞ bn = 0

dan ben je klaar, aangezien je voor α = 31/5 dan hebt an = (bn)5 en dus ook

limn→∞ an = 0
Dat begrijp ik.

quote:
Ik denk niet dat het de bedoeling is hier gebruik te maken van l'Hôpital.
Wellicht niet. Ons boekje (A Friendly Introduction to Analysis) zegt echter dat er geen foute ´bewijzen´ zijn. Een aantal (logische) stappen die uiteindelijk leiden tot een sluitend bewijs wordt als voldoende beschouwd.

Ik ga zeer zeker naar je hint kijken, maar ik ben wel benieuwd of ik hier nu de regel van l'Hospital mag toepassen. In dat geval is je hint ook zeer gemakkelijk op te lossen.

[ Bericht 2% gewijzigd door Amoeba op 15-11-2013 21:03:43 ]
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133299438
quote:
2s.gif Op vrijdag 15 november 2013 20:58 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Dat begrijp ik.

[..]

Wellicht niet. Ons boekje (A Friendly Introduction to Analysis) zegt echter dat er geen foute ´bewijzen´ zijn. Een aantal (logische) stappen die uiteindelijk leiden tot een sluitend bewijs wordt als voldoende beschouwd.
Foute bewijzen genoeg, maar dat bedoelt het boekje waarschijnlijk niet. Ik ken dit boekje niet en kan het zo gauw ook niet vinden, dus ik weet niet wat er allemaal aan kennis wordt voorondersteld. Maar het lijkt me evident dat je bij de oefeningen niet gebruik mag maken van resultaten die verderop in het boek pas aan de orde komen.
quote:
Ik ga zeer zeker naar je hint kijken, maar ik ben wel benieuwd of ik hier nu de regel van l'Hospital mag toepassen. In dat geval is je hint ook zeer gemakkelijk op te lossen.
Vergeet l'Hôpital / l'Hospital en wees eens creatief.

Volgende hint: kies α = 1 + h zodat h > 0 aangezien α > 1 en bedenk dat dan voor n > 1 geldt

(1 + h)n ≥ 1 + nh + (n(n−1)/2)h2 > (n(n−1)/2)h2
pi_133301097
quote:
0s.gif Op vrijdag 15 november 2013 21:41 schreef Riparius het volgende:

[..]

Foute bewijzen genoeg, maar dat bedoelt het boekje waarschijnlijk niet. Ik ken dit boekje niet en kan het zo gauw ook niet vinden, dus ik weet niet wat er allemaal aan kennis wordt voorondersteld. Maar het lijkt me evident dat je bij de oefeningen niet gebruik mag maken van resultaten die verderop in het boek pas aan de orde komen.

[..]

Vergeet l'Hôpital / l'Hospital en wees eens creatief.

Volgende hint: kies α = 1 + h zodat h > 0 aangezien α > 1 en bedenk dat dan voor n > 1 geldt

(1 + h)n ≥ 1 + nh + (n(n−1)/2)h2 > (n(n−1)/2)h2
Een fout bewijs is geen bewijs maar een 'attempted proof'. Maar dat is een discussie die taalkundigen maar moeten voeren, ik geef het op. :')

De regel van l'Hospital is aan de orde gekomen in het basisvak Calculus, dus ik zie niet in waarom ik die niet mag gebruiken.

Maar je ontwijkt steeds de vraag. Het is nou niet noodzakelijkerwijs de bedoeling om de regel van l'Hospital te gebruiken, ik wil alleen weten of dat mag i.v.m. de definitie van n als een natuurlijk getal en differentieerbaarheid.

Nu op basis van je onderste regel:

(1 + h)n ≥ 1 + nh + (n(n−1)/2)h2 > (n(n−1)/2)h2

Dus

n/αn met α > 1 en α = 1 + h

dan geldt:

n/αn < n / (nh2(n−1)/2) = 1/(h2(n−1)/2) = 2/(h2(n−1))

En voor n voldoende groot nadert dat naar 0.

Maar ik moet heel eerlijk bekennen dat ik op die regel niet zou zijn gekomen.

[ Bericht 3% gewijzigd door Amoeba op 15-11-2013 22:25:27 ]
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133303656
Eigenlijk geen huiswerk vraag, maar ben wel benieuwd 'how to handle'.

Ik heb een hele bak met data, waarbij elke vastlegging in de databank een combinatie is van tijdstip (in minuten nauwkeurig) en en event type. Het is data van meerdere weken, maar ik ben geinteresseerd op welke tijdstippen 'het meest waarschijnlijk' of 'normaal' het event plaatsvind.

uit ervaring weet ik dat de meeste events voor 1 bepaald event type tussen 7 en 8 sochtends voorkomen met een bepaalde frequentie, en tussen 4 en 5. Maar andere events hebben 3 voorkeurs momenten per dag, of meer.

Wat ik graag wil is dat ik wil weten wanneer de resultaten van een bepaalde dag, of een aantal dagen, 'anders is dan bv de afgelopen weken'. En dan met een bepaalde zekerheid, natuurlijk.

Ik heb vhet vermoeden dat ik met multi-gaussians moet gaan werken, al is het maar de vraag of de events binnen tijdstip zich normaal gedragen. Ik denk van niet, namelijk. Anders is misschien Kernal Density Estimation een idee? O

In het kort, ik wil graag op basis van bv een week of 2 aan observaties, een schatting kunnen geven hoe waarschijnlijk het is dat de observatieserie van vandaag binnen 'het normale' valt.

-----------

Heel simpel voorbeeld: een apparaat telt het aantal mensen dat over een spoorwegovergang loopt gedurende 24 uur per dag 7 dagen per week. Na een week of wat wil je dat systeem gaan gebruiken om te kijken of de doorstroom 'gisteren' anders was dan 'normaal'. En ook wil je graag enige kwantitatieve expressie hoe anders dan wel. Je wilt niet alleen kijken naar aantallen, maar ook naar drukste doorstroomtijden, bijvoorbeeld.

tot slot rijst de vraag: hoe update je je systeem? Als er bv steeds meer begroeiing langs het looppad gaat groeien met stevige doorns, gaan er heel langzaam minder mensen lopen. Ik wil daar wel rekening mee houden, dus het systeem een beetje 'updaten' zeg maar.

----

afronding: in welke hoek moet ik zoeken? Ik hoop niet gelijk in moeilijke pattern recognition / machine learning meuk, maar wat flinke wiskunde is prima
pi_133310350
quote:
2s.gif Op vrijdag 15 november 2013 22:08 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Een fout bewijs is geen bewijs maar een 'attempted proof'. Maar dat is een discussie die taalkundigen maar moeten voeren, ik geef het op. :')
Je lijkt te willen zeggen 'bewijs is bewijs', en dat het je daarom niet interesseert hoe het bewijs wordt verkregen of hoe het bewijs eruit ziet, als je maar een bewijs hebt, liefst zonder al te veel na te denken.
quote:
De regel van l'Hospital is aan de orde gekomen in het basisvak Calculus, dus ik zie niet in waarom ik die niet mag gebruiken.
Omdat het hier een vorm van intellectuele luiheid is. Door mechanisch een bestaand regeltje toe te passen krijg je geen nieuwe inzichten en het is niet creatief. Je verschuift dan alleen de echte moeilijkheid naar een andere stelling die je zonder bewijs aanneemt. Een algemeen geldig bewijs van de regel van l'Hôpital is overigens een stuk lastiger dan het elementaire bewijs dat je nu hebt gezien voor je opgave.
quote:
Maar je ontwijkt steeds de vraag. Het is nou niet noodzakelijkerwijs de bedoeling om de regel van l'Hospital te gebruiken, ik wil alleen weten of dat mag i.v.m. de definitie van n als een natuurlijk getal en differentieerbaarheid.
Ik ontwijk helemaal niets, ik probeer je ergens van af te houden. Dat is iets anders.

Maar goed, L'Hôpital. Definieer op [1, ∞) de functies f(x) = x5 en g(x) = 3x. Deze functies zijn oneindig vaak differentieerbaar op (1, ∞) en bovendien nemen |f(x)| en |g(x)| onbeperkt toe voor x → ∞ zodat we nu (behoudens in bepaalde gevallen, zie hier) inderdaad de regel van L'Hôpital zo vaak als nodig kunnen gebruiken om

limx→∞ f(x)/g(x)

te bepalen, als deze limiet althans bestaat.

Verder heb je nu

an = f(n)/g(n)

Als nu limx→∞ f(x)/g(x) = L

dan is ook

limn→∞ an = limn→∞ f(n)/g(n) = L

Je mag dit laatste echter niet omkeren. Neem bijvoorbeeld h(x) = x−1·tan(¼π+xπ) op [1,∞)\{ x ∈ R | x = n + ¼ ∧ n ∈ N }, dan is limn→∞ h(n) = 0, maar limx→∞ h(x) bestaat niet.
quote:
Nu op basis van je onderste regel:

(1 + h)n ≥ 1 + nh + (n(n−1)/2)h2 > (n(n−1)/2)h2

Dus

n/αn met α > 1 en α = 1 + h

dan geldt:

n/αn < n / (nh2(n−1)/2) = 1/(h2(n−1)/2) = 2/(h2(n−1))

En voor n voldoende groot nadert dat willekeurig dicht tot 0.

Maar ik moet heel eerlijk bekennen dat ik op die regel niet zou zijn gekomen.
Kijk, en zo heb je toch weer iets geleerd.
pi_133312228
quote:
0s.gif Op zaterdag 16 november 2013 06:30 schreef Riparius het volgende:

[..]

Je lijkt te willen zeggen 'bewijs is bewijs', en dat het je daarom niet interesseert hoe het bewijs wordt verkregen of hoe het bewijs eruit ziet, als je maar een bewijs hebt, liefst zonder al te veel na te denken.

Nee, dat zegt het boekje. Ik ben het met je eens dat het ene bewijs eleganter is dan het andere bewijs. Als je de homepage van Georg Prokert, docent Analyse (hij is al eens eerder ter sprake gekomen), bezoekt, dan zie je bij het vak 2WA30 een treffende quote van Da Vinci, waar ik mij zeker in herken.


http://www.win.tue.nl/~gprokert/2WA30.html

quote:
[..]

Omdat het hier een vorm van intellectuele luiheid is. Door mechanisch een bestaand regeltje toe te passen krijg je geen nieuwe inzichten en het is niet creatief. Je verschuift dan alleen de echte moeilijkheid naar een andere stelling die je zonder bewijs aanneemt. Een algemeen geldig bewijs van de regel van l'Hôpital is overigens een stuk lastiger dan het elementaire bewijs dat je nu hebt gezien voor je opgave.

[..]

Ik ontwijk helemaal niets, ik probeer je ergens van af te houden. Dat is iets anders.

Dat is juist, maar ik vroeg me juist af of ik dit zo mocht doen. Mocht het op een tentamen van pas komen dan behoort het tot mijn arsenaal.
quote:
Maar goed, L'Hôpital. Definieer op [1, ∞) de functies f(x) = x5 en g(x) = 3x. Deze functies zijn oneindig vaak differentieerbaar op (1, ∞) en bovendien nemen |f(x)| en |g(x)| onbeperkt toe voor x → ∞ zodat we nu (behoudens in bepaalde gevallen, zie hier) inderdaad de regel van L'Hôpital zo vaak als nodig kunnen gebruiken om

limx→∞ f(x)/g(x)

te bepalen, als deze limiet althans bestaat.

Verder heb je nu

an = f(n)/g(n)

Als nu limx→∞ f(x)/g(x) = L

dan is ook

limn→∞ an = limn→∞ f(n)/g(n) = L

Je mag dit laatste echter niet omkeren. Neem bijvoorbeeld h(x) = x−1·tan(¼π+xπ) op [1,∞)\{ x ∈ R | x = n + ¼ ∧ n ∈ N }, dan is limn→∞ h(n) = 0, maar limx→∞ h(x) bestaat niet.

[..]

Kijk, en zo heb je toch weer iets geleerd.
Hartelijk dank, maar zou je de eerste ongelijkheid toe kunnen lichten, en dan vooral het denkproces hoe je aan die ongelijkheid komt? Ik vermoed een deel van het binomium van Newton, maar dat weet ik niet zeker.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133316173
quote:
1s.gif Op zaterdag 16 november 2013 11:09 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Nee, dat zegt het boekje. Ik ben het met je eens dat het ene bewijs eleganter is dan het andere bewijs. Als je de homepage van Georg Prokert, docent Analyse (hij is al eens eerder ter sprake gekomen), bezoekt, dan zie je bij het vak 2WA30 een treffende quote van Da Vinci, waar ik mij zeker in herken.

http://www.win.tue.nl/~gprokert/2WA30.html

[..]

Dat is juist, maar ik vroeg me juist af of ik dit zo mocht doen. Mocht het op een tentamen van pas komen dan behoort het tot mijn arsenaal.

[..]

Hartelijk dank, maar zou je de eerste ongelijkheid toe kunnen lichten, en dan vooral het denkproces hoe je aan die ongelijkheid komt? Ik vermoed een deel van het binomium van Newton, maar dat weet ik niet zeker.
Ik heb dat boek eens opgezocht en van wat ik kan zien is het absoluut niet de bedoeling dat je l'hopital gebruikt, dat komt veel later in het boekje pas in orde.
pi_133316638
quote:
0s.gif Op zaterdag 16 november 2013 13:48 schreef tacos049 het volgende:

[..]

Ik heb dat boek eens opgezocht en van wat ik kan zien is het absoluut niet de bedoeling dat je l'hopital gebruikt, dat komt veel later in het boekje pas in orde.
Waarom? Als ik een bewijs kan formuleren wat wiskundig juist is scoor je gewoon punten op het tentamen.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133319157
quote:
14s.gif Op zaterdag 16 november 2013 14:04 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Waarom? Als ik een bewijs kan formuleren wat wiskundig juist is scoor je gewoon punten op het tentamen.
Zul je zien dat er boven staat: 'Maak geen gebruik van de regel van l'Hôpital'.

[ Bericht 0% gewijzigd door jordyqwerty op 18-11-2013 01:52:24 ]
pi_133320053
Cos(2x+pi/3)=sin(pi/6 - 2x)

?

[ Bericht 6% gewijzigd door DefinitionX op 16-11-2013 16:53:01 ]
pi_133320311
W-alpa zegt dat het sin(pi/6 - 2x) is, mijn uitwerking zegt dat het sin(2x+5pi/6) is. Ik zeg dat het sin(pi/6 - 2x) is.

Nu ben ik door het concept door de war. De opgaves die ik heb:

quote:
Opgaven:

a. sin(2x - 0.25pi) = - cos(x + 0.33pi)
b. cos(2x + 0.33pi) = - sin(x - 0.75pi)

Uitwerkingen:

a. cos(2x - 0.75pi) = cos(2x + 1.33pi)
b. sin(2x + 0.83pi) = sin(x + 0.25pi)
sin(2x-0.25pi) heeft volgens mij als complementair cos(0.75pi - 2x). In de uitwerkingen hebben ze gedeeld door -1, maar ik vraag me af of dat wel mag. Daarbij zeggen ze dat -cos(x + 0.33pi) gelijk staat aan cos(2x + 1.33pi), echter mijn boekje geeft mij 2 mogelijkheden: door -cos(a)=cos(pi+a) of cos(pi-a), maakt het uit welke ik kies?
pi_133320635
quote:
10s.gif Op zaterdag 16 november 2013 15:56 schreef jordyqwerty het volgende:

[..]

Zul je zien dat er boven staat: 'Maak geen gebruik van de regel van l'Hopital'.
Okay.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133320903
Neem -cos(60) eens, dat is gelijk aan -.0.5 Dat is gelijk aan cos(120), maar ook aan cos(240).

Dan moet - cos(x + 0.33pi), wat ook geschreven kan worden als - cos(x+60), zijn cos(180-x-60) en dit is gelijk aan cos(120-x) wat in radialen gelijk is aan cos(2pi/3 - x) of als cos(240-x) namelijk cos(4pi/3 - x).

Mis ik iets?

Edit:

Ik zou a zo oplossen:

sin(2x - 0.25pi) = - cos(x + 0.33pi)
cos(pi/2 - 2x + 0.25pi) = cos(pi - x - 0.33pi)
cos(3pi/4 - 2x) = cos(2pi/3 -x)
3pi/4 - 2x = 2pi/3 - x + k * 2pi
-x=2pi/3 - 3pi/4 + k * 2pi
-x = - pi/12 + k * 2pi
x= pi/12 + k * 2pi

Maar dat klopt niet volgens de uitwerkingen.

[ Bericht 17% gewijzigd door DefinitionX op 16-11-2013 18:16:14 ]
pi_133322794
quote:
0s.gif Op zaterdag 16 november 2013 16:46 schreef DefinitionX het volgende:
Cos(2x+pi/3)=sin(pi/6 - 2x)

?
Bedenk dat de cosinus van een (rotatie)hoek gelijk is aan de sinus van het complement van die (rotatie)hoek. Daar komt ook de naam cosinus vandaan, deze naam is ontstaan uit co. sinus dat stond voor complementi sinus oftewel 'de sinus van het complement'.

Twee hoeken noemen we complementair als ze samen een rechte hoek vormen. Eigenlijk zijn complementaire hoeken in de vlakke meetkunde dus altijd scherpe hoeken, maar als we werken met de eenheidscirkel dan noemen we twee willekeurige rotatiehoeken die samen een rotatie over +90° oftewel ½π rad opleveren ook complementair.

Als we het startpunt (1; 0) op de eenheidscirkel roteren om de oorsprong over twee hoeken die elkaars complement zijn, dan liggen de beeldpunten P en P' van (1; 0) symmetrisch ten opzichte van de lijn met vergelijking y = x. Dat betekent dus dat P en P' elkaars beeld zijn bij spiegeling in deze lijn. En omdat bij spiegeling in de lijn y = x een punt met coördinaten (x; y) over gaat in het punt met coördinaten (y; x) hebben we dus inderdaad voor elke rotatiehoek α

cos(½π − α) = sin α
sin(½π − α) = cos α


Verder kun je bedenken dat een willekeurig punt (x; y) bij een rotatie om de oorsprong over een halve slag oftewel 180° oftewel π rad overgaat in het punt (−x; −y) dat immers diametraal ten opzichte van de oorsprong tegenover het punt (x; y) ligt. En dus hebben we ook voor elke rotatiehoek α

cos(π + α) = −cos α
sin(π + α) = −sin α


Tenslotte kun je bedenken dat het roteren van het startpunt (1; 0) om de oorsprong over twee tegengestelde rotatiehoeken twee beeldpunten P en P' geeft die symmetrisch liggen ten opzichte van de x-as, zodat de x-coördinaten van P en P' hetzelfde zijn terwijl de y-coördinaten van P en P' elkaars tegengestelde zijn. En dus hebben we voor elke rotatiehoek α

cos(−α) = cos α
sin(−α) = −sin α


Voor de volledigheid herinner ik je er ook nog even aan dat het roteren van het startpunt (1; 0) om de oorsprong over twee rotatiehoeken die elkaars supplement zijn twee beeldpunten P en P' oplevert die symmetrisch liggen ten opzichte van de y-as, zodat de x-coördinaten van P en P' dan elkaars tegengestelde zijn terwijl de y-coördinaten van P en P' gelijk zijn. Dus hebben we voor elke rotatiehoek α

cos(π − α) = −cos α
sin(π − α) = sin α


Welnu, met deze identiteiten hebben we dan

cos(2x + π/3) = sin(π/2 − 2x − π/3) = sin(π/2 − π/3 − 2x) = sin(π/6 − 2x)

Maar nu kun je ook bedenken dat

sin(π/6 − 2x) = sin(π − 5π/6 − 2x) = sin(π − (2x + 5π/6)) = sin(2x + 5π/6)
pi_133323561
quote:
0s.gif Op zaterdag 16 november 2013 17:26 schreef DefinitionX het volgende:

Ik zou a zo oplossen:

sin(2x - 0.25pi) = - cos(x + 0.33pi)

Dit mag je om te beginnen niet zo opschrijven. Gebruik geen decimale breuken, 0.33 is niet hetzelfde als 1/3. Ook ben ik tegen het gebruik van de punt als decimaal scheidingsteken, maar dat is weer een andere kwestie. Verder maak je rekenfouten met breuken en vergeet je een deel van de oplossingen, omdat je niet bedenkt dat twee cosinussen niet alleen gelijk zijn als de rotatiehoeken gelijk zijn (op een geheel veelvoud van 2π na) maar ook als de rotatiehoeken tegengesteld zijn (op een geheel veelvoud van 2π na).

Begin met de vergelijking correct op te schrijven:

sin(2x − π/4) = −cos(x + π/3)

Nu is het gewoon een kwestie van het toepassen van de identiteiten die ik hierboven heb besproken.

cos(π/2 − 2x + π/4) = cos(π − x − π/3)
cos(3π/4 − 2x) = cos(2π/3 − x)
3π/4 − 2x = 2π/3 − x + 2kπ ∨ 3π/4 − 2x = −2π/3 + x + 2kπ, k ∈ Z

Dit mag je zelf even verder uitwerken.
pi_133329130
http://i43.tinypic.com/55sfo6.jpg

Dank u wel voor de uitleg!

Ik moet zeggen dat ik dit blijf lastig vinden i.v.m. het kiezen van de juiste vorm van overzetten en het aantal antwoorden.

Dat je bijvoorbeeld in de ene situatie kiest om π/2 als basis voor het aftrekken te gebruiken of juist gewoon π. Ik moet wennen aan de logica (want je kiest niet zomaar getallen), want als ik het gewoon test, dus waardes invul, kom ik gewoon netjes uit voor de identiteits regels. Bijvoorbeeld in "wiskundige basisvaardigheden" 3e druk, pagina 125 is er een net overzicht daarvan.

Ik ben niet ontzettend ver gekomen met dit onderdeel, al heb ik er wel wat uren in gestopt vandaag, maar wat ik nu wel met gemak kan oplossen zijn vragen zoals vraag 2 van het 2013 juli examen en vraag 3 van het 2013 augustus examen.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Vandaag is meer logica naar binnen gekomen dan opgaves.
pi_133330341
quote:
0s.gif Op zaterdag 16 november 2013 22:20 schreef DefinitionX het volgende:
http://i43.tinypic.com/55sfo6.jpg

Dank u wel voor de uitleg!

Ik moet zeggen dat ik dit blijf lastig vinden i.v.m. het kiezen van de juiste vorm van overzetten en het aantal antwoorden.

Dat je bijvoorbeeld in de ene situatie kiest om π/2 als basis voor het aftrekken te gebruiken of juist gewoon π. Ik moet wennen aan de logica (want je kiest niet zomaar getallen), want als ik het gewoon test, dus waardes invul, kom ik gewoon netjes uit voor de identiteits regels. Bijvoorbeeld in "wiskundige basisvaardigheden" 3e druk, pagina 125 is er een net overzicht daarvan.
Het is in ieder geval belangrijk om altijd in het achterhoofd te houden dat cosinus eigenlijk sinus van het complement betekent, en dus

cos α = sin(½π − α)

en daarmee ook

sin α = cos(½π − α)

Immers, ½π − α is het complement van α, maar omgekeerd is α ook het complement van ½π − α. Met deze betrekkingen kun je een cosinus altijd omzetten in een sinus, maar kun je ook omgekeerd een sinus altijd omzetten in een cosinus.

Als je een goniometrische vergelijking hebt met links uitsluitend een sinus en rechts uitsluitend een cosinus (of omgekeerd), dan kun je dus altijd zorgen dat er óf in beide leden een cosinus komt óf in beide leden een sinus.

Twee cosinussen zijn gelijk als de (rotatie)hoeken óf gelijk zijn óf tegengesteld, afgezien van een geheel veelvoud van 2π, dus

cos α = cos β ⇔ α = β + k·2π ∨ α = −β + k·2π, k ∈ Z

Twee sinussen daarentegen zijn gelijk als de (rotatie)hoeken óf gelijk zijn óf supplementair, afgezien van een geheel veelvoud van 2π, dus

sin α = sin β ⇔ α = β + k·2π ∨ α = π − β + k·2π, k ∈ Z

quote:
Ik ben niet ontzettend ver gekomen met dit onderdeel, al heb ik er wel wat uren in gestopt vandaag, maar wat ik nu wel met gemak kan oplossen zijn vragen zoals vraag 2 van het 2013 juli examen en vraag 3 van het 2013 augustus examen.

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Vandaag is meer logica naar binnen gekomen dan opgaves.
Een beetje inzicht verwerven is waardevoller dan het maken van enkele opgaven waarvan je de achterliggende theorie maar half begrijpt.
pi_133330361


Kan af en toe toch iets beter, dat KhanAcademy
pi_133334068
quote:
1s.gif Op zaterdag 16 november 2013 11:09 schreef Amoeba het volgende:

Hartelijk dank, maar zou je de eerste ongelijkheid toe kunnen lichten, en dan vooral het denkproces hoe je aan die ongelijkheid komt? Ik vermoed een deel van het binomium van Newton, maar dat weet ik niet zeker.
Bij het werken met (limieten van) rijen komt de ongelijkheid van Bernoulli vaak van pas (vernoemd naar Jakob Bernoulli, de broer van Johann). Deze ongelijkheid zegt dat je hebt

(1 + h)n ≥ 1 + nh, h ≥ −1, n ≥ 0

Er is ook een strikte versie van de ongelijkheid die zegt dat je hebt

(1 + h)n > 1 + nh, h ≥ −1, h ≠ 0, n > 1

De juistheid van deze ongelijkheden is triviaal voor h > 0 op grond van het binomium, maar ze hebben dus een ruimere geldigheid. Meestal neemt men voor n een natuurlijk getal, en dan kun je eenvoudig een bewijs met inductie geven. De ongelijkheid is ook uit te breiden naar reële exponenten r, dan heb je

(1 + h)r ≥ 1 + rh, h > −1, r ≤ 0 ∨ r ≥ 1
(1 + h)r ≤ 1 + rh, h > −1, 0 ≤ r ≤ 1

En de strikte vorm hiervan is

(1 + h)r > 1 + rh, h > −1, h ≠ 0, r < 0 ∨ r > 1
(1 + h)r < 1 + rh, h > −1, h ≠ 0, 0 < r < 1

Voor een (niet triviaal) gebruik van de ongelijkheid van Bernoulli moet je mijn post met het bewijs voor de convergentie van de Newton-Raphson iteratie voor derdemachtswortels nog maar eens bestuderen.

Een heel bekende (en wel triviale) toepassing van de ongelijkheid van Bernoulli is het bewijs dat je voor α > 1 en n positief geheel hebt

limn→∞ 1/αn = 0

Immers, zij α = 1 + h, dan is h > 0 en hebben we

0 < 1/αn = 1/(1+h)n ≤ 1/(1 + nh) < 1/nh

zodat het gestelde direct volgt met behulp van de insluitstelling.

Maar nu moesten we bewijzen dat voor α > 1 en n positief geheel geldt

limn→∞ n/αn = 0

en dan komen we met de ongelijkheid van Bernoulli niet verder dan 0 < n/αn < 1/h, en dat is niet bruikbaar voor het bewijs. Maar we kunnen een uitdrukking voor de bovengrens krijgen waarbij wel een factor met n in de noemer zit als we bedenken dat (1 + h)n voor n > 1 als derde term (n(n−1)/2)·h2 heeft, zodat we voor h > 0, n > 1 hebben

(1 + h)n > (n(n−1)/2)·h2

en daarmee

0 < n/αn < 2/((n−1)·h2)

waaruit het gestelde weer volgt met behulp van de insluitstelling.

[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 17-11-2013 03:26:01 ]
pi_133348990


Opgave c kom ik niet uit. Ik krijg hem maar tot:



Ik 'zie' het gewoon niet.

Edit:

Ik ben nu de 4e regel aan het delen door sinkwadraatx. Even kijken of daar wat uitkomt.
  zondag 17 november 2013 @ 18:30:34 #273
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133349047
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 18:28 schreef DefinitionX het volgende:
[ afbeelding ]

Opgave c kom ik niet uit. Ik krijg hem maar tot:

[ afbeelding ]

Ik 'zie' het gewoon niet.

Edit:

Ik ben nu de 4e regel aan het delen door sinkwadraatx. Even kijken of daar wat uitkomt.
Merk op dat dit een kwadratische vergelijking is, en je dus de nulpunten kunt bepalen, dus substitueer eens sin(x) = p.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133349091
quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 18:30 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Merk op dat dit een kwadratische vergelijking is, en je dus de nulpunten kunt bepalen, dus substitueer eens sin(x) = p.
:D

Nu je het zegt, inderdaad!

Trouwens, ik heb 1 antwoord kunnen vinden, namelijk sin(x)=-1 oftewel x= 3pi/2 + k2pi

En opgelost voor

sin(x)=-1 v sin(x)= - (1/2)

oftewel

x = 3pi/2 + k2pi v x = 7pi/6 + k2pi

En omdat 7pi/6 hetzelfde is als 11pi/6 is het uiteindelijke antwoord:

x = 3pi/2 + k2pi v x = 7pi/6 + k2pi v x=11pi/6 + k2pi

Enorm bedankt!

[ Bericht 8% gewijzigd door DefinitionX op 17-11-2013 18:38:21 ]
pi_133349290
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 18:28 schreef DefinitionX het volgende:
[ afbeelding ]

Opgave c kom ik niet uit. Ik krijg hem maar tot:

[ afbeelding ]

Ik 'zie' het gewoon niet.

Edit:

Ik ben nu de 4e regel aan het delen door sinkwadraatx. Even kijken of daar wat uitkomt.
Deze vergelijking is eigenlijk een vierkantsvergelijking in sin(x). Wat je hier kunt doen is eerst een substitutie uitvoeren. Stellen we

sin(x) = z

dan krijgen we

2z2 + 3z + 1 = 0

Deze vierkantsvergelijking is op te lossen middels ontbinden in factoren, als volgt. We zoeken eerst twee getallen waarvan de som 3 is en het product 2·1 = 2. Deze getallen zijn uiteraard 2 en 1. Nu herschrijven we 3z eerst als 2z + z, zodat we krijgen

2z2 + 2z + z + 1 = 0

Nu kunnen we bij de eerste twee termen een factor 2z buiten haakjes halen, dan hebben we

2z(z + 1) + (z + 1) = 0

Nu weer de gemene factor (z + 1) buiten haakjes halen en we hebben

(z + 1)(2z + 1) = 0

en dus

z + 1 = 0 ∨ 2z + 1 = 0

z = −1 ∨ z = −½

Maar nu weten we dat z staat voor sin(x), en dus hebben we

sin(x) = −1 ∨ sin(x) = −½

Nu kun je de vergelijking zelf wel verder oplossen.
  zondag 17 november 2013 @ 18:44:09 #276
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133349400
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 01:17 schreef Riparius het volgende:

[..]

Bij het werken met (limieten van) rijen komt de ongelijkheid van Bernoulli vaak van pas (vernoemd naar Jakob Bernoulli, de broer van Johann). Deze ongelijkheid zegt dat je hebt

(1 + h)n ≥ 1 + nh, h ≥ −1, n ≥ 0

Er is ook een strikte versie van de ongelijkheid die zegt dat je hebt

(1 + h)n > 1 + nh, h ≥ −1, h ≠ 0, n > 1

De juistheid van deze ongelijkheden is triviaal voor h > 0 op grond van het binomium, maar ze hebben dus een ruimere geldigheid. Meestal neemt men voor n een natuurlijk getal, en dan kun je eenvoudig een bewijs met inductie geven. De ongelijkheid is ook uit te breiden naar reële exponenten r, dan heb je

(1 + h)r ≥ 1 + rh, h > −1, r ≤ 0 ∨ r ≥ 1
(1 + h)r ≤ 1 + rh, h > −1, 0 ≤ r ≤ 1

En de strikte vorm hiervan is

(1 + h)r > 1 + rh, h > −1, h ≠ 0, r < 0 ∨ r > 1
(1 + h)r < 1 + rh, h > −1, h ≠ 0, 0 < r < 1

Voor een (niet triviaal) gebruik van de ongelijkheid van Bernoulli moet je mijn post met het bewijs voor de convergentie van de Newton-Raphson iteratie voor derdemachtswortels nog maar eens bestuderen.

Een heel bekende (en wel triviale) toepassing van de ongelijkheid van Bernoulli is het bewijs dat je voor α > 1 en n positief geheel hebt

limn→∞ 1/αn = 0

Immers, zij α = 1 + h, dan is h > 0 en hebben we

0 < 1/αn = 1/(1+h)n ≤ 1/(1 + nh) < 1/nh

zodat het gestelde direct volgt met behulp van de insluitstelling.

Maar nu moesten we bewijzen dat voor α > 1 en n positief geheel geldt

limn→∞ n/αn = 0

en dan komen we met de ongelijkheid van Bernoulli niet verder dan 0 < n/αn < 1/h, en dat is niet bruikbaar voor het bewijs. Maar we kunnen een uitdrukking voor de bovengrens krijgen waarbij wel een factor met n in de noemer zit als we bedenken dat (1 + h)n voor n > 1 als derde term (n(n−1)/2)·h2 heeft, zodat we voor h > 0, n > 1 hebben

(1 + h)n > (n(n−1)/2)·h2

en daarmee

0 < n/αn < 2/((n−1)·h2)

waaruit het gestelde weer volgt met behulp van de insluitstelling.
Kijk, die ongelijkheid hadden we dus nog niet gehad. Ik kan me inderdaad je post herinneren over het bewijs met de ongelijkheid van Bernoulli.

Maar dan zitten we met het volgende probleem:

Er wordt hier geroepen dat het waarschijnlijk niet de bedoeling was om de regel van l'Hôpital te gebruiken, maar nu kan ik net zo hard roepen dat het niet de bedoeling is om de ongelijkheid van Bernoulli te gebruiken.

Maar dat is een zorg voor het Wiskundepracticum, ik hoef die zooi niet na te kijken in ieder geval.
Vriendelijk dank.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133349593
Opgave d op een zelfde manier opgelost, bedankt Amoeba en Riparius!
pi_133349681
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 18:32 schreef DefinitionX het volgende:

[..]

:D

Nu je het zegt, inderdaad!

Trouwens, ik heb 1 antwoord kunnen vinden, namelijk sin(x)=-1 oftewel x= 3pi/2 + k2pi

En opgelost voor

sin(x)=-1 v sin(x)= - (1/2)

Wel netjes werken: er zijn twee punten op de eenheidscirkel waarbij de y-coördinaat (en dus ook de sinus van de bijbehorende rotatiehoeken) gelijk is aan −½. Je krijgt

x = 3π/2 + k·2π ∨ x = 7π/6 + k·2π ∨ x = 11π/6 + k·2π, k ∈ Z
  zondag 17 november 2013 @ 19:01:04 #279
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133349871
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 18:51 schreef DefinitionX het volgende:
Opgave d op een zelfde manier opgelost, bedankt Amoeba en Riparius!
Het is muggenziften, maar je gooit ineens een variabele k in het spel. Formeel moet je definiëren wat die k is, zoals Riparius hierboven doet, hij definieert k als een element van Z (de gehele getallen). Stel dat ik dat element k nu als een element van R (de reële getallen) opvat dan klopt het gewoon niet meer voor alle k.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133349878
quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 18:44 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Er wordt hier geroepen dat het waarschijnlijk niet de bedoeling was om de regel van l'Hôpital te gebruiken, maar nu kan ik net zo hard roepen dat het niet de bedoeling is om de ongelijkheid van Bernoulli te gebruiken.
Ik heb je boekje niet, anders zou ik waarschijnlijk kunnen achterhalen wat dan wel de bedoeling was.
  zondag 17 november 2013 @ 19:05:00 #281
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133349963
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 19:01 schreef Riparius het volgende:

[..]

Ik heb je boekje niet, anders zou ik waarschijnlijk kunnen achterhalen wat dan wel de bedoeling was.
College 2: Reële getallen II, rijen I

Materiaal: [K] 1.7, 2.1

Kernbegrippen: rij, naar boven / beneden begrensde rij, (strict) monotoon stijgende/dalende rij, limiet

Centrale stellingen: Eenduidigheid van de limiet, begrensdheid van convergente rijen

Vaardigheden: herkennen van eigenschappen van rijen, werken met de limietdefinitie

http://www.win.tue.nl/~gprokert/opcoll02.pdf

Dit zijn de opgaven.

En dan vind ik opgave 2 nog wel het vaagste (en meest triviaalste). Volgt dat niet direct uit de limietdefinitie?
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133350304
quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 19:05 schreef Amoeba het volgende:

[..]

En dan vind ik opgave 2 nog wel het vaagste (en meest triviaalste). Volgt dat niet direct uit de limietdefinitie?
Dat lijkt me wel. Maar laat nog maar even weten hoe je geacht werd opgave 4b te doen zonder gebruik van de ongelijkheid van Bernoulli. Ben ik wel benieuwd naar.

Edit: je kunt bedenken dat je hebt

bn+1/bn = ⅓·(1 + 1/n)5

Voor voldoend grote n, zeg n ≥ 20, heb je dan

bn+1 < ½·bn

en daarmee is er een c > 0 zodanig dat voor n > 20

bn < c·2−n

De rij is dus monotoon dalend vanaf een zekere term, de termen zijn positief zodat nul een ondergrens is, en een monotoon dalende rij met een ondergrens heeft een limiet. Die limiet kan bovendien niet groter zijn dan nul omdat je voor elke ε > 0 een N ≥ 20 kunt vinden zodanig dat 2n > c/ε voor n > N en dus 2−n < ε/c en dus bn < ε voor n > N. Ergo, de limiet van de rij is nul. Wat denk je daarvan?

[ Bericht 19% gewijzigd door Riparius op 17-11-2013 22:46:26 ]
  zondag 17 november 2013 @ 19:26:33 #283
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133350508
Ik zou zoiets noteren:

Te bewijzen:

xn → x* ↔ |xn - x*| → 0

Bewijs:

Stel dat x*, de limiet waarnaar xn convergeert, dan geldt de limietdefinitie:

∀ε>0 ∃N∈N∀n>N [ |xn - x*| < ε ]

Dus nemen we nu voor ε nu willekeurig klein, dan volgt het gevraagde.

Maar de opgave is om te bewijzen dat het één het ander impliceert, dus volgens mij moet ik het nu ook nog andersom bewijzen.

Maar dat is net zo simpel, neem nu aan dat |xn - x*| → 0, dan kunnen we dus de limietdefinitie erbij halen, laten zien dat die waar is, en dat dus dan ook x* de limiet is waarmee bewezen is dat xn → x*

quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 19:18 schreef Riparius het volgende:

[..]

Dat lijkt me wel. Maar laat nog maar even weten hoe je geacht werd opgave 4b te doen zonder gebruik van de ongelijkheid van Bernoulli. Ben ik wel benieuwd naar.
Komt in orde.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133350801
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 18:54 schreef Riparius het volgende:

[..]

Wel netjes werken: er zijn twee punten op de eenheidscirkel waarbij de y-coördinaat (en dus ook de sinus van de bijbehorende rotatiehoeken) gelijk is aan −½. Je krijgt

x = 3π/2 + k·2π ∨ x = 7π/6 + k·2π ∨ x = 11π/6 + k·2π, k ∈ Z
Ik zal proberen in het vervolg netter te werken.

quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 19:01 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Het is muggenziften, maar je gooit ineens een variabele k in het spel. Formeel moet je definiëren wat die k is, zoals Riparius hierboven doet, hij definieert k als een element van Z (de gehele getallen). Stel dat ik dat element k nu als een element van R (de reële getallen) opvat dan klopt het gewoon niet meer voor alle k.
Zal ik aan denken.

Overigens:

http://www.kaveurne.be/wiskunde/wiskunde.htm

Examen 2010 a/1/juli, vraag 3:

Mijn antwoord is C en dat klopt volgens het antwoordmodel. Ik heb het opgelost door:

x - pi/3 = pi/2 + k2pi v x - pi/3 = - pi/2 + k2pi
x=5pi/6 + k2pi v x=pi/6 + k2pi

Waarin k een element van Z is. Dus 2 oplossingen.

Goede redenatie?
pi_133351228
Een tijdje terug zag ik hoe je vrij eenvoudig de derdemachtswortel van een natuurlijk getal tussen de 1 en 100 kunt 'berekenen'. Ik zou graag willen weten waarom dit werkt.

Een 'demonstratie':

³√(50653)

50653
We weten dat 7³ eindigt op een 3 en weten zo dat het getal dat we zoeken eindigt op een 7. We strepen de laatste 3 cijfers door, 50 blijft over.
50653
Vervolgens zien we dat 50 tussen 3³ en 4³ ligt, ons getal begint dus met een 3.

37.

Ja, dit is een matige formulering.

Op een zelfde wijze volgt bijvoorbeeld dat ³√(658503) = 87

Maar waarom werkt het?
pi_133351946
quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 19:26 schreef Amoeba het volgende:

Komt in orde.
Kijk eens naar mijn edit hierboven. Gewoon een beetje creatief zijn.
  zondag 17 november 2013 @ 20:22:40 #287
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133352562
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 20:08 schreef Riparius het volgende:

[..]

Kijk eens naar mijn edit hierboven. Gewoon een beetje creatief zijn.
Creatief. Alleen ik snap je regel niet waar je die c introduceert. Dat je daaruit concludeert dat de rij monotoon dalend is begrijp ik wel.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133353273
quote:
2s.gif Op zondag 17 november 2013 20:22 schreef Amoeba het volgende:

[..]

Creatief. Alleen ik snap je regel niet waar je die c introduceert. Dat je daaruit concludeert dat de rij monotoon dalend is begrijp ik wel.
Voor n > 20 heb je bn < 220−n·b20, dus neem bijvoorbeeld c = 220·b20, dan is bn < c·2−n voor n > 20. Zo, en nu niet meer mekkeren dat de opgave niet oplosbaar zou zijn met uitsluitend de stof die tot nu toe in het college aan de orde is geweest.

[ Bericht 22% gewijzigd door Riparius op 17-11-2013 20:51:55 ]
  zondag 17 november 2013 @ 20:57:19 #289
302030 Amoeba
Floydiaan.
pi_133354241
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 20:38 schreef Riparius het volgende:

[..]

Voor n > 20 heb je bn < 220−n·b20, dus neem bijvoorbeeld c = 220·b20, dan is bn < c·2−n voor n > 20. Zo, en nu niet meer mekkeren dat de opgave niet oplosbaar zou zijn met uitsluitend de stof die tot nu toe in het college aan de orde is geweest.
Dadelijk krijgen we te horen dat we hadden moeten gebruiken dat een macht van n altijd sneller groeide dan een macht op n voor voldoende grote n. Dat was een ´vuistregeltje´ bij Calculus.

Maar dit moet nog even vallen, staat genoteerd voor morgen. Dank, en nog een fijne avond.
Fervent tegenstander van het korps lasergamers.
pi_133359683
Zes parkeerplaatsen voor auto’s liggen naast elkaar. Drie chauffeurs gaan hun auto er parkeren. Ze hebben verschillende auto’s.

Op hoeveel verschillende manieren kan dat?


Kan iemand mij deze uitleggen?
pi_133360072
quote:
1s.gif Op zondag 17 november 2013 22:21 schreef wiskundenoob het volgende:
Zes parkeerplaatsen voor auto’s liggen naast elkaar. Drie chauffeurs gaan hun auto er parkeren. Ze hebben verschillende auto’s.

Op hoeveel verschillende manieren kan dat?


Kan iemand mij deze uitleggen?
Uit 6 plekken moeten ze er 3 kiezen. Dit is een combinatie, namelijk: {{6}\choose{3}}

Maar omdat ze verschillende auto's hebben maakt de volgorde onderling ook uit. Dit is nu een permutatie, namelijk: 3! = 3 x 2 x 1

Dan krijg je {{6}\choose{3}} * 3! = \frac{6!}{3!3!} * 3! = \frac{6*5*4}{3*2*1} * 3*2*1 = 6*5*4 = 120

Dus op 120 manieren.

Maar je kan het ook op een makkelijkere manier bekijken. De eerste auto heeft 6 opties, de tweede auto heeft 5 opties en de derde auto heeft 4 opties. Dus 6*5*4 = 120
pi_133362049
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 22:28 schreef Ensemble het volgende:

[..]

Uit 6 plekken moeten ze er 3 kiezen. Dit is een combinatie, namelijk: {{6}\choose{3}}

Maar omdat ze verschillende auto's hebben maakt de volgorde onderling ook uit. Dit is nu een permutatie, namelijk: 3! = 3 x 2 x 1

Dan krijg je {{6}\choose{3}} * 3! = \frac{6!}{3!3!} * 3! = \frac{6*5*4}{3*2*1} * 3*2*1 = 6*5*4 = 120

Dus op 120 manieren.

Maar je kan het ook op een makkelijkere manier bekijken. De eerste auto heeft 6 opties, de tweede auto heeft 5 opties en de derde auto heeft 4 opties. Dus 6*5*4 = 120
Ok gesnopen. Bij deze kom ik ook niet uit:

Uit een groep van 15 heren en 5 dames moet een bestuur gekozen worden, bestaande uit een voorzitter, een penningmeester en 4 leden.

Op hoeveel manieren kan een bestuur met precies 2 dames erin gekozen worden?


Ik heb

5*4 *18!/14!4! = 5*4*(18*17*16*15)/(4*3*2*1) = 61200
pi_133363635
quote:
1s.gif Op zondag 17 november 2013 23:04 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Ok gesnopen. Bij deze kom ik ook niet uit:

Uit een groep van 15 heren en 5 dames moet een bestuur gekozen worden, bestaande uit een voorzitter, een penningmeester en 4 leden.

Op hoeveel manieren kan een bestuur met precies 2 dames erin gekozen worden?


Ik heb

5*4 *18!/14!4! = 5*4*(18*17*16*15)/(4*3*2*1) = 61200
Net een heel verhaal getypt, maar dat is nu perongeluk weg. :')

Maar in ieder geval zou ik het zo doen:

 {{5}\choose{2}} * {{15}\choose{4}} * ( {{6}\choose{1}} * {{5}\choose{1}} * {{4}\choose{4}} ) = {{5}\choose{2}} * {{15}\choose{4}} * 30 = 409500

Eerst kies je 2 van de 5 vrouwen en 4 van de 15 mannen. Deze kun je dan op 30 verschillende manieren verdelen over het bestuur. Eerst uit 6 mensen 1 voorzitter kiezen, dan uit 5 mensen 1 penningmeester en de overige 4 zijn de leden.

Dit laatste noemen ze ook wel een multinomiale coefficient:

{{6}\choose{1, 1, 4}} = \frac{6!}{1!*1!*4!} = 30 = ( {{6}\choose{1}} * {{5}\choose{1}} * {{4}\choose{4}} )

Kan je ook lezen als 6 mensen verdelen over 3 groepen, waarbij de groepen respectievelijk 1, 1 en 4 mensen bevatten. De onderste 3 getallen moeten daarom ook altijd optellen tot het bovenste getal.

[ Bericht 7% gewijzigd door Ensemble op 17-11-2013 23:52:56 ]
pi_133363906
quote:
0s.gif Op zondag 17 november 2013 23:42 schreef Ensemble het volgende:

[..]

Net een heel verhaal getypt, maar dat is nu perongeluk weg. :')

Maar in ieder geval zou ik het zo doen:

 {{5}\choose{2}} * {{15}\choose{4}} * ( {{6}\choose{1}} * {{5}\choose{1}} * {{4}\choose{4}} ) = {{5}\choose{2}} * {{15}\choose{4}} * 30 = 409500

Eerst kies je 2 van de 5 vrouwen en 4 van de 15 mannen. Deze kun je dan op 30 verschillende manieren verdelen over het bestuur. Eerst uit 6 mensen 1 voorzitter kiezen, dan uit 5 mensen 1 penningmeester en de overige 4 zijn de leden.

Dit laatste noemen ze ook wel multinomiaal {{6}\choose{1, 1, 4}} = \frac{6!}{1!*1!*4!} = 30 = ( {{6}\choose{1}} * {{5}\choose{1}} * {{4}\choose{4}} )
Het gegeven antwoord is 202020. Ik zal morgen dit nog eens doornemen.
pi_133364223
quote:
1s.gif Op zondag 17 november 2013 23:49 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Het gegeven antwoord is 202020. Ik zal morgen dit nog eens doornemen.
Ik zal er morgen ook nog wel even naar kijken. Is het nu te laat voor. :P
  maandag 18 november 2013 @ 01:06:34 #296
363995 Reemi
Zeg maar Remi.
pi_133365994
quote:
1s.gif Op zondag 17 november 2013 23:49 schreef wiskundenoob het volgende:

[..]

Het gegeven antwoord is 202020. Ik zal morgen dit nog eens doornemen.
Heb je toevallig een linkje naar het bestand met de vragen en antwoorden? Kan ik wel gebruiken voor m'n tentamen :+
Smile like you mean it
www.wefut.com
pi_133366619
quote:
0s.gif Op maandag 18 november 2013 01:06 schreef Reemi het volgende:

[..]

Heb je toevallig een linkje naar het bestand met de vragen en antwoorden? Kan ik wel gebruiken voor m'n tentamen :+
Volgensmij komt dit van hhofstede
http://www.hhofstede.nl/modules/tellen2.htm
  maandag 18 november 2013 @ 10:53:45 #298
363995 Reemi
Zeg maar Remi.
pi_133370090
quote:
3s.gif Op maandag 18 november 2013 01:50 schreef jordyqwerty het volgende:

[..]

Volgensmij komt dit van hhofstede
http://www.hhofstede.nl/modules/tellen2.htm
^O^ Thanks!
Smile like you mean it
www.wefut.com
  maandag 18 november 2013 @ 11:46:24 #299
363995 Reemi
Zeg maar Remi.
pi_133371253
quote:
1s.gif Op zondag 17 november 2013 22:21 schreef wiskundenoob het volgende:
Zes parkeerplaatsen voor auto’s liggen naast elkaar. Drie chauffeurs gaan hun auto er parkeren. Ze hebben verschillende auto’s.

Op hoeveel verschillende manieren kan dat?


Kan iemand mij deze uitleggen?
Als aanvulling op deze: kan iemand mij uitleggen op hoeveel manieren dat kan als de drie overblijvende plaatsen naast elkaar liggen?
Smile like you mean it
www.wefut.com
pi_133373104
quote:
0s.gif Op maandag 18 november 2013 11:46 schreef Reemi het volgende:

[..]

Als aanvulling op deze: kan iemand mij uitleggen op hoeveel manieren dat kan als de drie overblijvende plaatsen naast elkaar liggen?
Simpel. Als V voor vol en L voor leeg staat, zijn vier mogelijkheden om drie lege plekken naast elkaar te zetten:

LLLVVV
VLLLVV
VVLLLV
VVVLLL

Iedere mogelijkheid heeft weer 3! permutaties.
  maandag 18 november 2013 @ 14:07:03 #301
363995 Reemi
Zeg maar Remi.
pi_133374833
quote:
0s.gif Op maandag 18 november 2013 13:00 schreef thenxero het volgende:

[..]

Simpel. Als V voor vol en L voor leeg staat, zijn vier mogelijkheden om drie lege plekken naast elkaar te zetten:

LLLVVV
VLLLVV
VVLLLV
VVVLLL

Iedere mogelijkheid heeft weer 3! permutaties.
Thanks. :) Ik blijf er mee stoeien, kan iemand me nog met deze helpen?

Bepaal het aantal oplossingen in gehele getallen x1; ...; x6 ≥ 0 van de vergelijking x1 + ... + x6 = 15.
Smile like you mean it
www.wefut.com
abonnement Unibet Coolblue
Forum Opties
Forumhop:
Hop naar:
(afkorting, bv 'KLB')