Het gaat om dit gras:
LinkUit de APV:
quote:
Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een
park of plantsoen of aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Dit verbod is niet van toepassing:
a. op de weg; b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de
overheid;
c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit
doel zijn bestemd.
3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
En:
quote:
Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Eerste lid
Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen,
plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk
aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn
bestemming te doen beantwoorden.
Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een “oneigenlijk” parkeerexces - dat wil
zeggen tegen een gedraging welke buiten de “weg” (in de zin van de wegenverkeerswetgeving)
plaatsvindt, behoeft voor strijd met de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet te worden
gevreesd. Om deze reden bestaat er geen bezwaar tegen dat in deze bepaling ook het rijden
over openbare beplantingen enz. wordt verboden.
Doorgaans zal een groenstrook geen deel uitmaken van de weg. Bermen maken wel deel uit van
de “wegen” in de zin van artikel 1 van de WVW 1994. Aangezien de berm rechtens deel uitmaakt
van de weg, gelden de op de desbetreffende weg betrekking hebbende verkeersvoorschriften
eveneens voor de berm, zoals parkeerverboden e.d. Artikel 10 van het RVV 1990 bepaalt dat
auto’s, motoren e.d. op de rijbaan en op andere weggedeelten -met uitzondering van het trottoir,
het voetpad, het fietspad of het ruiterpad- mogen worden geparkeerd. Onder deze andere
weggedeelten waar wel geparkeerd mag worden vallen ook de bermen van een weg. Indien in
een bepaald geval het parkeren in een berm als ongewenst moet worden aangemerkt, kan een
parkeerverbod voor die berm worden ingesteld. Dit kan door plaatsing van het bord E1 van
Bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord, waarop staat dat het parkeerverbod alleen geldt
voor de berm. Het is tevens mogelijk dat het parkeren op de rijbaan niet wenselijk is, bijvoorbeeld
uit oogpunt van de verkeersveiligheid, maar dat het parkeren in de berm wel kan worden
toegestaan. Ook in dit geval is plaatsing van het genoemde bord E1 noodzakelijk, maar nu met
een onderbord waarop staat dat parkeren in de berm wel is toegestaan.
Omdat de wegenverkeerswetgeving onder “wegen” ook de bermen begrijpt, is het in artikel 5:10
vervatte verbod beperkt tot groenstroken. De wegenverkeerswetgeving voorziet niet in de
gevallen waarin het voertuig op of in een groenvoorziening wordt geplaatst, welke geen deel
uitmaakt van de weg (in de zin van de Wegenverkeerswet).
Bij een parkeerverbod is het doen of laten staan van een voertuig niet strafbaar, indien zulks
geschiedt om personen de gelegenheid te geven in of uit te stappen dan wel voor het laden of
lossen van goederen.
Het moge duidelijk zijn dat de laatstgenoemde beperkingen niet van toepassing behoren te zijn
op een verbod tot het doen of laten staan van voertuigen in groenvoorzieningen.
Bewust is hier derhalve gekozen voor de bestanddelen “doen of laten staan” in plaats van
“parkeren”, omdat ook het tot stilstand brengen van een auto in een plantsoen beschadiging van
het groen en vermindering van de aantrekkelijkheid veroorzaakt.
Opgemerkt mag nog worden dat gedragingen als de onderhavige in sommige gevallen ook
zaakbeschadiging in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht met zich mee
brengen.
Zie voorts HR 27 oktober 1930, NJ 1931, blz. 62, waarbij een bepaling in de APV van Assen,
volgens welke het in de kom van de gemeente verboden was zich te bevinden op de van
gemeentewege aangelegde grasperken, verbindend werd geacht. De bewering dat de
gemeentelijke wetgever niet bevoegd zou zijn naast het algemene verbod van artikel 461,
Wetboek van Strafrecht bedoelde verbodsbepaling uit te vaardigen, ging niet op.
Deze APV-bepaling had naar het oordeel van de Hoge Raad kennelijk ten doel “maatregelen te
nemen tegen beschadiging van stadsbosch en door de gemeente aangelegde grasperken,
derhalve zorg voor de instandhouding van gemeentelijk terrein, zijnde een onderwerp dat de
huishouding van de gemeente betreft”.
Indien het in artikel 5.1.10 (oud) bedoelde voertuig een door een woonwagenbewoner bewoonde
woonwagen is, zal het college deze niet met toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 61 Woonwagenwet uit de gemeente kunnen doen verwijderen dan nadat hiervoor door
gedeputeerde staten toestemming is verleend als bedoeld in dat artikel en nadat een
waarschuwing op grond van het vierde lid van dat artikel is uitgevaardigd. Zie Wnd. Vz. ARRS 24
juni 1983, nr. RO3.83.3806/S 5980 (Oosterhout).
Tweede lid
Bij de onder b bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie
of de brandweer, als ook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder
terreinen als bedoeld onder c.