De Nederlandse bijdrage in voormalig Yougoslavi:
UNPROFOR BH Command
Nederland leverde sinds de oprichting van BH-Command vijftig zestig militairen aan het hoofdkwartier, waarvan er dertien daadwerkelijk in de staf zaten. Vanaf februari 1994 leverde de KL de chef-staf van BH-Command. Dit waren achtereenvolgens de brigade-generaals A.P.P.M.van Baal, J.W: Brinkman, C.H. Nicolai en F.J.A. Poll. De andere Nederlandse militairen in het hoofdkwartier werden aangetrokken vanwege hun specialistische kennis - zoals de genisten en de 'verbindelaars' - of verrichtten andere ondersteunende taken. Een bijzondere eenheid was het internationale transportpeloton van BH-Command dat in november 1992 werd opgericht. Het transportpeloton had een totale omvang van 35 militairen, van wie 10 Nederlanders. Het peloton reed grotendeels voor de UNPROFOR-eenheden, maar vervoerde soms ook humanitaire hulpgoederen. Het materieel bestond hoofdzakelijk uit DAF-vrachtwagens en negen Landrovers. De thuisbasis was tot I maart 1994 Kiseljak, daarna Divulje Barracks in Split.
UNPROFOR / UNPF
Om de operationele aansturing te verbeteren, deelde BH-Command per 1maart 1994 Bosni-Herzegovina op in drie sectoren (Sarajevo, Sector South-Wst en Sector North-East), elk met een eigen sectorhoofdkwartier. De Nederlandse kolonel R. Groot kreeg - als chef-staf en plaatsvervangend commandant van de Sector North-East in Tuzla - half maart opdracht om een staf samen te stellen uit personeel van de infanteriebataljons in de sector en van het hoofdkwartier in Sarajevo. Kolonel Groot keerde 13 april 1994 wegens ziekte vervroegd terug naar Nederland. Kolonel J.H.M. Engelen volgde hem op. De gecombineerde functie van chef-staf en plaarsvervangend commandant werd op 4 maart 1995 gesplitst met het aantreden van kolonel C.L. Brantz als nieuwe plaatsvervangend commandant. Een Pakistaanse officier werd de nieuwe chef-staf. Kolonel J.R. Karssing volgde kolonel Brantz op 31 augustus1995 op als plaatsvervangend commandant. Karssing keerde op 21 december 1995 huiswaarts. Naast de genoemde functionarissen stelde Nederland continu een tiental andere militairen in verschillende functies beschikbaar voor het hoofdkwartier van de Sector North-East Het Nederlandse contingentscommando bij UNPROFOR / UNPF Het Ministerie van Defensie besloot in september 1992 een Nederlandse opperofficier, naast diens organieke taak bij de VN-vredesmacht, te belasten met het contingentscommando. De contingentscommandant behartigde de belangen van Nederland en alle Nederlandse militairen in voormalig Joegoslavi.
EOD DETACHEMENT
Op 08 november 1992 vertrok een EOD detachement naar Voormalig Joegoslavi. Dit detachement bestond uit een explosieven opruimingsploeg en een detachementcommandant / EOD LSO. Zij waren toegevoegd aan het 1 (NL/BE) VN Transportbataljon. De taak van de EOD was de zorg voor veiligheid van het Transportbataljon voor wat betreft het ruimen van niet gesprongen explosieven. De bataljonstaf en de A- compagnie werden gehuisvest in Busovaca, en de B- compagnie in de eertse instantie in Banja Luka, maar later in Vitez. Omdat de locaties Busovaca en Banja-Luka tactisch gezien honderden kilometers uit elkaar lagen moest de EOD dus zo'n beetje heel Joegoslavi door om steun te kunnen leveren. Al deze omzwervingen leverden een schat aan zowel munitietechnische als algemene informatie op. Mede hierdoor kon de EOD in Nederland voorzien worden van bijna het gehele assortiment aan Joegoslavische mijnen. Hierdoor werd een goede basis gelegd voor verdere actie in Voormalig Joegoslavi. Omdat er na verloop van tijd weinig functionele werkzaamheden waren voor het EOD detachement, werd deze groep mensen in zijn geheel teruggetrokken op 01 maart 1993. De opgedane ervaringen tijdens deze inzet kwamen enige maanden later goed van pas. 11 Infanterie bataljon Luchtmobiel GGJ had namelijk opdracht gekregen om 1 (NL) VN Infanteriebataljon te gaan formeren. Dit bataljon kreeg in tegenstelling tot het Transportbataljon een stuk gebiedsverantwoording met de daarbij horende munitie technische problemen. Wederom werd een EOD detachement geformeerd en toegevoegd aan het Infanteriebataljon. Op 25 februari 1994 vertok 1 (NL) VN Infanteriebataljon naar Voormalig Joegoslavi met als doel: de aflossing van de Canadezen in de moslim enclave Srebrenica en de beveiliging van het vliegveld bij Tuzla. De EOD werd aan de bataljonstaf toegevoegd die samen met de Bravo- en Charlie compagnie in de Enclave werden ondergebracht. De Alfa Compagnie kreeg als locatie Tuzla en later de Sapna Vinger toegewezen. Het eerste EOD detachement keerde in juli 1994 met zo'n 170 uitgevoerde opdrachten terug naar Nederland. Er zouden nog enkele volgen.
1(NL)SSVCIE UNPF.
1(NL) VN POD compagnie
UNPROFOR stelde in Zagreb en split gebouwen en terreinen ter beschikking aan de troepenleverende landen om de logistieke ondersteuning van de nationale eenheden in goede banen te leiden.
Het Ministerie van Defensie plaatste daartoe eenheden op kamp Pleso, nabij Zagreb (Logbase Zulu) en in de Divulje Barracks bij Split (Logbase Sierra).
De militairen in Zagreb hadden vanaf begin 1994 als belangrijkste klant Dutchbatt in srebrenica.
De terugtrekking van het bataljon in juli 1995 leidde dan ook tot een flinke inkrimping van de logistieke eenheid.
De resterende militairen werden tezamen met de bij het UNPF- hoofdkwartier ingedeelde Nederlandse militairen ondergebracht in 1(NL)SSVCIE UNPF.
De belangrijkste klant van de logistieke basis in Split (opgericht op 1 juli 1993) was het transportbataljon.
Deze Logbase Sierra werd in april 1995 gereorganiseerd tot een point of debarkation compagnie (1(NL) VN POD compagnie).
Materieel en personeel voor alle Nederlandse eenheden on Voormalig- Joegoslavi werden in het vervolg vooral via Split afgevoerd.
International Transport Platoon (ITP)
Het International Transport Platoon viel onder het Bosni- Herzegovina Command (BHC) Rear, en werd geformeerd in november 1992 te Kiseljak, waar destijds het BHC resideerde. Na de opsplitsing van de BHC- staf in Forward (Sarajevo) en Rear (Split) verhuisde Rear aanvankelijk naar de Divulj Barracks te Split, de voormalige JNA kazerne, waar ook de Nederlandse Logbase was gelegen. In een later stadium kreeg het ITP een hoek op het complex van de Kroatische transportfirma Jadratrans toegewezen. Het personeel werd gelegerd in onder andere het Medena Hotel. Sinds de oprichting van deze eenheid werkten er ruim vijftig Nederlandse blauwhelmen binnen deze unieke eenheid. De opdrachten voor dit peloton kwamen binnen via de Logistic Operations van BHC Rear, waar een liaisonofficier van het ITP de contacten mee onderhield. Er werd voor 90% op de VN bataljons in Bosni gereden , af en toe werden er ook humanitaire hulpgoederen vervoerd. Een bijzonder project was het zoutproject. Om de wegen sneeuwvrij te houden heeft het ITP tussen november 1994 en februari 1995 zorg gedragen voor het uitrijden van zout uit een mijn in Tuzla, na bemiddeling door de VN.
1(NL) VN Verbindingsbataljon
De Nederlandse regering besloot op 28 februari 1992,vooruitlopend op het formele verzoek van de VN van 5 maart, tot oprichting van I(NL) VN-Verbindingsbataljon. De eenheid moest binnen de vredesmacht de verbindingen van de twaalf infanteriebataljons, n geniebataljon en de hoofdkwartieren verzorgen. Elk infanteriebataljon, het geniebataljon en de vier sectorhoofdkwartieren kregen een Nederlands communicatiecentrum (comcen) van elf militairen. Naast de 'verbindelaars' maakten onder meer een hersteldetachement, een bevoorradingsgroep en een klein detachement van de KMar deel uit van de nieuwe verbindingseenheid. Twaalf kwartiermakers vertrokken op 10 maart naar Sarajevo, de beoogde locatie van het UNPROFOR-hoofdkwartier,om aldaar een verbindingscentrum in te richten en de komst van het bataljon voor te bereiden. De bataljonscommandant, luitenant kolonel H. Vermaas, was hen op 2 maart al vooraf gegaan. Hij was evenals zijn opvolgers naast bataljonscommandant ook senior signals officer in de staf van UNPROFOR. Na de verhuizing van het UNPROFOR-hoofdkwartiernaar achtereenvolgens Belgrado (mei 1992) en Zagreb (augustus 1992) zou een Nederlands verbindingsdetachement van zeven personen in Sarajevo achterblijven. De kwartiermakers kregen op 14 en 17 maart versterking van respectievelijk 10 en 25 verbindelaars. Een deel van de militairen reisde in afwachting van hun collega's alvast door naar de sectoren Oost, West, Noord en Zuid in Kroati. Het materieel van het bataljon werd op 1 april onder begeleiding van vijftig militairen naar Zagreb opgevoerd. Hier kwam een dag later ook de hoofdmacht van het bataljon (229 militairen) aan. Het bleek bij nader inzien eenvoudiger om vanuit Zagreb in de toegewezen gebieden te ontplooien dan vanuit Sarajevo. De hoofdmacht van het verbindingsbataljon arriveerde vanaf zaterdag 4 april in de vier United Nations Protected Areas. Luitenant-kolonel Vermaas kon twee dagen later aan UNPROFOR-bevelhebber luitenant-generaal Satish Nambiar melden dat het verbindingsbataljon zich als eerste volledige VN-eenheid in het voormalig Joegoslavi had ontplooid. De militairen van de eerste groep Nederlanders zouden drie, zes of acht maanden in voormalig Joegoslavi actief zijn; daarna was de uitzendtermijn steeds zes maanden om de noodzakelijke continuteit te garanderen. Het verbindingsbataljon bereikte zijn maximale sterkte op 1 juli 1993: 477 militairen.
De Veiligheidsraad breidde het UNPROFOR-gebied in juni 1992 uit met Bosni-Herzegovina. Drie infanteriebataljons met elk een Nederlands comcen arriveerden in juli in Sarajevo. In oktober en november 1992 volgden een Brits infanteriebataljon in Vitez, een tweede Canadees infanteriebataljon in Visoko, het Nederlands-Belgische transportbataljon in Busovaca en medio 1993 een Spaans infanteriebataljon in Medugorje. Nadat de Veiligheidsraad in april en mei 1993 zes Moslimgebieden tot safe areas had uitgeroepen, werden een Frans en een Scandinavisch infanteriebataljon - beide met een Nederlands comcen - respectievelijk in Velika Kladusa (safe area Bihac) en safe areaTuzla gestationeerd. Het comcen in Tuzla telde echter slechts zes Nederlanders in plaats van elf, aangezien de Scandinavirs zelf de telefoon- en faxverbindingen onderhielden.
De VN voerden vanaf maart 1994 nieuwe satellietcommunicatieapparatuur in, waardoor het Nederlandse verbindingspersoneel overbodig werd. UNPROFOR trok het bataljon overeenkomstig een Signal Transition Plan gefaseerd terug. In fase I werden tussen 18maart en 24 mei 1994 de bataljonscomcens overgedragen. Het verbindingsbataljon droeg in fase 2 de comcens in de vier sectorhoofdkwartieren en in Kiseljak en Zagreb over. Vijftien 'verbindelaars' bleven achter als onderdeel van de sectie 6 (stafsectie belast met communicatie) van het UNPROFOR-hoofdkwartierin Zagreb. Zij hielden zich tezamen met een aantal burgers bezig met het plannen en organiseren van verbindingen en het signaleren en oplossen van problemen. De stafcompagnie van het verbindingsbataljon in Zagreb ten slotte werd in de derde fase vervangen door de Logbase Zulu-compagnie, ter ondersteuning van het Nederlands-Belgische transportbataljon in Busovaca en het luchtmobiele infanteriebataljon in Srebrenica . Het verbindingsbataljon verdween formeel op I augustus 1994 uit de slagorde van UNPROFOR. De eenheid werd op I september 1994 opgeheven. En lid van het bataljon, sergeant WJ.L.M. Martens, was op 10 oktober 1993 bij een mijnongeval om het leven gekomen.
1 (NL) VN OST DET
Op 13 oktober 1993 vertrok 1 (NL) VN Ondersteuningsdetachement ten behoeve van de VN Commissie van Experts naar voormalig Joegoslavi om ondersteuning te leveren bij de ontruiming van massagraven in de door VN beschermde gebieden.
Het ondersteuningsdetachement zou uit 33 militairen bestaan.( klik hier voor de namenlijst )
De eenheid verleende steun aan de zogenoemde ‘UN Commission of Experts' die in voormalig Joegoslavie bewijsmateriaal verzamelt en analyseert over inbreuken op de Conventies van Geneve en andere schendingen van het humanitair recht.
De massagraven die werden onderzocht lagen in UNPA Oost, ter hoogte van Vukovar en in UNPA West, ter hoogte van Pojana, Packrac en Gaj.
De werkzaamheden van de Nederlandse militairen zou bestaan uit het in richten en in bedrijf houden van tijdelijke kampementen van waaruit opgravingen plaatsvonden.
Ze zouden tevens zorg dragen voor algemene ondersteuning en het vervoer van stoffelijke resten.
De daadwerkelijke opgravingen en autopsies werden verricht door artsen van de ‘'Psysicians for human rights', bijgestaan door personeel van de Gravendienst / Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht.
De Nederlandse militairen, waaronder een aantal dienstplichtigen werden met het oog op bescherming, opgenomen in de organistaie van UNPROFOR.
Na het vervullen van de moeilijke en zware taak kon het team op 16 november 1993 huiswaarts keren.
1 (NL/BE) VN Transportbataljon en 1(NL/BE) VN Logistiek en Transportbataljon
De regeringen van Nederland en Belgi gaven, vooruitlopend op een formeel verzoek van de secretaris-generaal, te kennen in het kader van resolutie 776 een gezamenlijke transporteenheid van 560 militairen naar Bosni-Herzegovina te zullen sturen.
De eenheid zou de ruggengraat van de humanitaire hulpverlening van UNPROFOR in Bosni gaan vormen.
Het bataljon was opgebouwd uit twee Nederlandse transport compagnien elk 170 man sterk, en een Belgische transportcompagnie, 100 militairen sterk.
Nederland leverde ook de staf, staf- en verzorgingscompagnie (SSV-compagnie) van 120 militairen.
De Belgische compagnie kon beschikken over 25 vrachtwagens, de Nederlanders namen 40 tientonners en 24 viertonners mee.
De Nederlanders roteerden in tegenstelling tot de Belgen niet als compleet contigent maar, in groepen van 150 personen, vooral om de continuteit in kennis en ervaring te waarborgen.
Alvorens de hoofdmacht van het Nederlandse deel van het transportbataljon op 7 en 10 november vertrok, waren 160 kwartiermakers hen voorgegaan.
De vier compagnien werden op drie locaties ondergebracht.
De ssv- en A-compagnie vlogen naar Split om daar het rollend materieel en de overige uitrustingstukken te ontschepen en op 16 november door te reizen naar twee kampen in de in Centraal Bosni gelegen Bosnisch-Kroatische stad Busovaca.
De Nederlandse commandant van het bataljon (de Belgen leverden de plaatsvervangend commandant) betrok met de stafcompagnie een leegstaand hotel te Busovaca, dat al snel als ''Hotel Nunspeet'' (de plaats van herkomst van het eerste bataljon) door het leven ging.
B- compagnie vloog naar Zagreb - het materieel van deze eenheid arriveerde daar per trein onder begeleiding van zestig militairen maar kreeg van de Bosnische Servirs geen toestemming om door te reizen naar de Bosnisch - Servisch stad Banja Luka, de eigenlijke bestemming van B- Compagnie.
Een deel van de compagnie hielp zolang in Zagreb Amerikaanse militairen met het opzetten van een Mobile Army Surgical Hospital (MASH).
De staf van UNPROFOR besloot vervolgens B- compagnie op het terrein van een hout impregneer fabriek in Santici nabij Vitez te legeren (Vitez en Busovaca vormden samen een Kroatische enclave in Moslimgebied).
De Belgische compagnie strak neer in Pancevo nabij Belgrado, maar opereerde vanaf 24 april 1993 ook vanuit de compound in Santici.
In Split en Zagreb bleven logistieke eenheden achter ter ondersteuning van het transportbataljon.
De Nederlandse hulpkonvooien werden in Bosni beschermd door de infanterie bataljons van UNPROFOR: in de eerste instantie het Britse bataljon in Vitez, later ook Scandinavische bataljon in Tuzla en het Canadeze in Visoko.
De infanterie bataljons konden echter niet altijd voorkomen dat Nederlandse vrachtwagens werden beschoten.
De transport route van Busovaca naar Tuzla liep tussen Kladanj en Stupari over een afstand van 10 kilometer dicht langs de Bosnisch- Servische stellingen van waaruit konvooien regelmatig onder vuur kwamen te liggen.
Dit deel van de route kreeg dan ook de naam Bomb Alley.
Eind april 1993 gingen de Bosnische Kroaten en Moslims in Centraal-Bosni elkaar te lijf, waardoor de veiligheidssituatie sterk verslechterde.
De compounds van het transportbataljon in Busovaca en Santici lagen midden in de frontlinie.
De kampementen werden regelmatig door afzwaaiende projectielen getroffen.
Bovendien moest het transport bataljon onder zeer riskante omstandigheden
operatie Life Line uitvoeren, met als doel de ergste humanitaire nood in Bosni te lenigen.
Konvooiritten naar de nabijgelegen plaatsen Zenica en Travnik waren levensgevaarlijk vanwege het onder de strijdende partijen populaire banden schieten, terwijl de konvooien de strategisch gelegen stad Gornji Vakuf vanwege de sluipschutters alleen op zeer hoge snelheid konden doorkruisen.
Bij de beschieting van een Nederlands konvooi ten zuiden van Novi Travnik op 25 oktober 1993 vielen zeven gewonden, van wie vier ernstig.
De cabines van de vrachtwagens kregen korte tijd ter bescherming van de chauffeur en bijrijders een stalen bepantsering, wat de bijnaam Mad Max opleverde.
Mad-Max
De dreiging in Centraal- Bosnie verminderde aanzienlijk toen de Moslims en Kroaten op 23 februari 1994 een staakt-het-vuren sloten en in mei de Moslim- Kroatische Federatie vormden.
Het transportbataljon had twee jaar na aankomst in Bosni ruim honderdduizend ton goederen vervoerd.
Het aanbod van hulpgoederen door de United Nations High Commisioner for Refugees (UNHCR) nam eind 1994 sterk af, waardoor het bataljon met een transportcompagnie minder toe kon.
Het Nederlandse Ministerie van Defensie besloot B-compagnie uit Santici terug te trekken en het resterende deel van het transportbataljon met het Support command in Lukavac samen te voegen tot 1 (NL/BE) VN LogTbat (logistiek en transport bataljon).
Een bevoorradings- en een herstelcompagnie namen de plaats in van B- compagnie en de Belgen in Santici.
De Belgische compagnie werd bij de A- compagnie in Busovaca gelegerd.
De ssv-cie bleef in Hotel Nunspeet.
De reorganisatie kreeg eind maart 1995 haar beslag.
Het vredesakkoord van Parijs van 14 december 1995 luidde het einde in van UNPROFOR in Bosni en de komst van IFOR in.
IFOR erfde LogTbat, minus de Belgen van UNPROFOR.
1(NL) VN Infanteriebataljon
Minister van Defensie A.L. ter Beek bood secretaris-generaal Boutros-Ghali op 7 september 1993 voor de duur van anderhalf jaar een luchtmobiel infanteriebataljon (Dutchbat) met zijn eigen logistieke component (Support Command) aan, in totaal 1.196 militairen. Het formele verzoek van de secretaris-generaal volgde op 3 november 1993.Minister Ter Beek en de bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS),luitenant-generaal H.A. Couzy, concludeerden dat de inzet van een Nederlands infanteriebataljon in Centraal-Bosni de voorkeur genoot boven inzet in de gesoleerde safe areas Srebrenica en Zepa. Luitenant-generaal F. Briquemont, de bevelhebber van BH Command, wilde het bataljon echter graag in Srebrenica en Zepa inzetten. Minister Ter Beek ging uiteindelijk overstag. Het Nederlandse bataljon zou in Srebrenica een Canadese compagnie aflossen.
De Nederlandse regering ging op 12 november 1993 formeel akkoord met deze uitzending. Het infanteriebataljon werd kortweg Dutchbat genoemd en was 776 militairen sterk. De kern van Dutchbat-l bestond uit 550 militairen van 11 Infanteriebataljon Luchtmobiel (Garderegiment Grenadiers). Dutchbat-Il werd gevormd door 12 Infanteriebataljon Luchtmobiel (Garderegiment Jagers) en Dutchbat-lll door 13Infanteriebataljon Luchtmobiel (Regiment Stoottroepen). De twee eerste bataljons waren onderverdeeld in een staf en stafcompagnie van 206 militairen, een verzorgingscompagnie van 189 militairen, en drie infanteriecompagnien (A-, B- en C-compagnie) elk 127 militairen sterk. Dutchbat-IIl had daarentegen behalve de drie infanteriecompagnien een gecombineerde staf, staf- en verzorgingscompagnie (358 militairen). In de staf en stafcompagnie en de verzorgingscompagnie van het eerste en tweede bataljon waren onder meer opgenomen: een verbindingspeloton; een detachement van de Explosieven Opruimings Dienst van vier personen; een verkenningspeloton van het Korps Commandotroepen; twee infanteriepelotons; een geniepeloton; een detachement van de Koninklijke Luchtmacht (KLU) met vier Blkow-helikopters; een bevoorradingspeloton; een herstelpeloton en een geneeskundig peloton. Dutchbat had ook zes forward air controllers in de gelederen, die tijdens close air supportmissies NAVO-vliegtuigen naar het doel moesten leiden.
Begin december 1993 probeerde een verkenningsgroep van Dutchbat het toekomstige operatiegebied te bereiken. De Bosnische Servirs verboden de groep echter de toegang tot Srebrenica en Zepa. Een nieuwe poging was wel succesvol: van 25 januari tot 10 februari 1994 bezocht een verkenningsgroep Srebrenica en Zepa. Inmiddels was op 27 januari een groep van 114 kwartiermakers van Dutchbat-I per trein uit Nederland vertrokken naar Split (via Zagreb). Veertig kwartiermakers van het Support Command voegden zich op 31januari bij deze groep. Het materieel van Dutchbat onder meer 49 YPR-pantserrupsvoertuigen (waarvoor de luchtmobiele Dutchbatters speciaal waren opgeleid) met . 50 mitrailleur, 9 mortieren 81mm, 9 TOW's en 27 Dragons tegen gepantserde doelen – kwam medio februari met twee schepen in Split aan. Het Korps Mariniers leende daarnaast twaalf BV206-sneeuwvoertuigen uit aan Dutchbat en verzorgde de opleiding van de bijbehorende chauffeurs en monteurs.
Het eerste deel (350 militairen) van de hoofdmacht van Dutchbat en het Support Command arriveerde op 8 februari in Split. In deze groep bevond zich ook een constructiecompagnie van tachtig militairen onder bevel van majoor EA.J. Smulders, die in de enclave Srebrenica met name zou helpen bij bunkerbouw en de versterking van wacht- en observatieposten. De constructiecompagnie zou aanvankelijk, zo was de planning, drie tot zes maanden in de enclave blijven. Dutchbat-II bleek echter evenals Dutchbat-I grote behoefte te hebben aan extra geniesteun. De constructiecompagnie bleef daarom in afgeslankte vorm, 44 militairen sterk, tot december 1994 in Srebrenica. De nieuwe commandant was kapitein R.J.T. Veldman.
In de periode van 15 februari tot en met 1 maart 1994 arriveerde in een aantal slagen het merendeel van Dutchbat en het Support Command in Bosni-Herzegovina. Een groep van 155 militairen - bestaande uit infanteristen van B-compagnie, een deel van de staf en stafcompagnie, genisten van de constructiecompagnie en geneeskundig personeel - trok op I maart 1994 onder leiding van de bataljonscommandant, luitenant-kolonel C.H.P. Vermeulen, Srebrenica binnen. Twee dagen later droeg de commandant van de Canadese compagnie, majoor J. Bouchard, het bevel in Srebrenica over aan luitenant-kolonel Vermeulen. De verzorgingscompagnie en de staf en stafcompagnie vestigden zich in een leegstaande accufabriek in het plaatsje Porocari, gelegen in het noorden van de enclave. B-compagnie betrok een kampement in Srebrenica-stad. C-compagnie voegde zich pas op 6 april bij hen. Dutchbat moest er de komende anderhalf jaar vanuit deze basis locaties voor zorgen dat de enclave een veilige en gedemilitariseerde zone bleef. De wapens van de Moslimeenheden behoorden daartoe te worden verzameld in het Weapon Collection Point (WCP). Dutchbat hield daarnaast door patrouilles en het bemannen van observatieposten (veertien vanaf 6 april 1994) zo goed mogelijk zicht op de veiligheidssituatie in de enclave en vooral op de omstreden enclavegrenzen. Sociale patrouilles moesten daarnaast de contacten tussen Dutchbat en de bevolking op peil houden. Het voor Srebrenica bestemde helikopterdetachement, onder bevel van kapitein-vlieger H. Noltes, arriveerde op 22 februari 1994 wel in Lukavac, maar kreeg van de Bosnische Servirs geen toestemming om over hun grondgebied naar Srebrenica te vliegen. Zolang toestemming uitbleef, werd het detachement bij een Scandinavische medische compagnie op een fabriekscomplex (Blue Factory) tussen Tuzla en Lukavac ondergebracht. Een nieuw detachement, onder bevel van kapitein-vlieger P. Grijspaardt, loste het oude op 22 juli af. Dit tWeededetachement werd op 27 september teruggetrokken.
De derde infanteriecompagnie van Dutchbat, A-compagnie onder bevel van kapitein A.M.C.D. Jansen op de Haar, kreeg van BH-Command opdracht op het vliegveld van Tuzla te ontplooien, in plaats van in Zepa. De versterkte compagnie (200 militairen) was daar op 22 maart 1994 operationeel. Om het vliegveld te beveiligen, plaatsten de Nederlanders rondom het terrein zes observatieposten en legden zo'n tien kilometer concertins (prikkeldraad). Een peloton van A-compagnie kreeg een beveiligingstaak in het iets ten noorden van Tuzla gelegen Srebrenik. A-compagnie kreeg begin mei van de commandant van de Sector North-East opdracht voorbereidingen te treffen voor een ontplooiing in de zogenoemde Sapna-vinger, een Moslimgebied gelegen ten oosten van Tuzla en aan drie zijden omringd door Bosnisch-Servische strijdkrachten. De compagnie verhuisde tussen 23 en 28 mei 1994, bouwde haar nieuwe kampement in het plaatsje Simin Han, en was vanaf 1 juni operationeel in de Sapna-vinger. De Nederlandse militairen kregen wederom een beveiligingstaak. Daarnaast moesten ze konvooien escorteren die de grens tussen Servi en Bosni bij de grenspost Alfa overstaken.
De drie infanteriepelotons van A-compagnie moesten ieder in een deel van het gebied patrouilleren. Op n na bevonden alle observatieposten zich rondom het kampement in Simin Han. Observatiepost T2 lag in het dorpje Jajici en bestond feitelijk uit twee gescheiden locaties. De bezetting van achttien militairen had vanuit deze post zicht op de confrontatielijn en de grenspost Alfa. Soldaat J. Broere kwam op 29 maart 1995om het leven toen Bosnische ServirsT2 beschoten. Dutchbat moest zoals gezegd logistiek zelfstandig kunnen optreden. Het Support Command (420 militairen) was daartoe tegelijk met Dutchbat uitgezonden. De kwartiermakers van de logistieke eenheid richtten vanaf 2 februari 1994 een oude cokesverwerkende fabriek in Lukavac als kampement in. Het Support Command was begin maart operationeel en stond achtereenvolgens onder bevel van kolonel EG. van der Hooft, luitenant-kolonel W. van Dullemen, luitenant-kolonel L.H. Habraken en luitenant-kolonel D. Modderman. De eenheid onderhield vanuit Lukavac bevoorradingsroutes met de logistieke bases in Zagreb en Split aan de ene en met Srebrenica aan de andere kant. Gebeurtenissen op het politieke of milItaire vlak elders in Bosni waren voor de Bosnische Servirs echter nogal eens aanleiding om de konvooien van Support Command de toegang tot de enclave Srebrenica te weigeren. Een transporteenheid van twintig militairen (12 van de KLU en 8 van de KL) leverde van 1 augustus tot 4 november 1994 transportsteun aan Support Commando Nederland voegde, zoals al opgemerkt, in april 1995 het Support Command samen met het transportbataljon tot 1 (NL/BE) VN LogTbat, dat zowel humanitaire hulpgoederen transporteerde als Dutchbat logistiek ondersteunde. Dutchbat-II, onder bevel van luitenant-kolonel P.L.E.M. Everts, loste op 21 juli 1994
Dutchbat-I af. Luitenant-kolonel Evens legerde A-compagnie in Srebrenica-stad en C-compagnie in Potocari. B-compagnie ging naar Simin Han. De hoogste Nederlandse militair in Simin Han was de plaatsvervangend bataljonscommandant, majoor E. Hoogendoorn. Dutchbat-II had qua ongevallen een minder fortuinlijke tijd in Srebrenica dan zijn voorganger. In augustus 1994 raakten vier militairen gewond bij mijnongevallen.
Dutchbat-III, onder bevel van luitenant-kolonel T.J.P. Karremans, nam op 18 januari 1995 de vlag over. Karremans plaatste A-compagnie, onder bevel van kapitein T.A. Hogeveen, tezamen met de plaatsvervangend bataljonscommandant, majoor P. van Geldere, in Simin Han. B-compagnie werd gelegerd in Srebrenica-stad en C-compagnie en de ssv-compagnie te Potocari. De Bosnische Servirs sloten als reactie op de NAVO-bombardementen op hun 'hoofdstad' Pale, Srebrenica na 26 mei hermetisch af van de buitenwereld. Tevens namen zij op 3juni in het uiterste zuiden van de enclave de observatiepost Echo in. Het zuiden van de enclave was op 6 juli wederom het doel van een Bosnisch-Servische aanval. In eerste instantie meende UNPROFOR dat de aanval zich tot dit deel van de enclave zou beperken, omdat hier een strategisch belangrijke weg liep. Al snel bleek echter dat de Bosnische Servirs de gehele safe area in handen wensten te krijgen. Ze dwongen het personeel van de observatieposten zich over te geven of zich terug te trekken naar Srebrenica-stad of Potocari. SLD1 R. van Renssen kwam op 8 juli 1995 om het leven toen een Moslimstrijder een handgranaat naar de terugtrekkende YPR gooide waarvan Van Renssen de boordschutter was. De vierhonderd overgebleven Dutchbat-militairen, UNPROFOR,de Moslims en beperkte luchtsteun bleken niet in staat de opmars van de Bosnische Servirs te stoppen. Op de avond van II juli 1995 was de enclave in feite gevallen en omsingelden de Bosnisch-Servische eenheden het Nederlandse bataljon en tienduizenden vluchtelingen op en rond de compound in Potocari. Een deel van de Moslimbevolking en de meeste Moslimstrijders probeerden inmiddels op eigen kracht Centraal-Bosni te bereiken. De Moslimmannen van weerbare leeftijd die waren achtergebleven werden door de Bosnische Servirs afgevoerd en om het leven gebracht. De vrouwen en kinderen werden met bussen overgebracht naar Moslimgebied in Centraal-Bosni. Dutchbat verliet op 21 juli de enclave en keerde via Zagreb terug naar Nederland.
A-compagnie in Simin Han was inmiddels afgelost door A-compagnie van 42 Pantserinfanteriebataljon Limburgse Jagers onder bevel van majoor M.E. Engbersen. De nieuwe eenheid werd onmiddellijk na aankomst al geconfronteerd met Moslimvluchtelingen uit de gevallen enclave, die demonstreerden bij de poort van het kamp omdat ze duidelijkheid wensten over het lot van hun familie. De staf van de Sector North-East gaf een deel van de Limburgse Jagers en het Scandinavische bataljon opdracht een vluchtelingenkamp op het vliegveld van Tuzla op te zetten. Op 8 augustus arriveerde ook een militair chirurgisch team van drie artsen en zeven verpleegsters uit Nederland. Als onderdeel van de Scandinavische medische compagnie bleven ze tot 14.september 1995 in Tuzla. Zweedse militairen hadden inmiddels eind augustus de militairen van A-compagnie in Tuzla afgelost. De weer complete A-compagnie concentreerde zich gedurende de resterende maanden op de gebruikelijke VN-taken in de Sapna-vinger. Majoor Engbersen droeg op 4 november 1995 het commando over aan een Zweedse eenheid. De laatste Limburgse Jagers keerden op 10 november terug naar Nederland.