In een verhandeling voor Teylers godgeleerd genootschap uit 1801 over de vraag of deugd en goede zeden wel louter door wetgeving en opvoeding en buiten de godsdienst om gehandhaafd konden worden, was zijn antwoord een krachtig neen. Waar de "natuurlijke drangmiddelen tot deugd" geen "duurzamen waarborg voor deugd kunnen opleveren", omdat de zinnelijke genoegens te veel invloed hebben, waar zelfs opvoeding en beschaving zichtbaar te kort schieten en wetten en burgerlijke instellingen niet ontworpen zijn om de wil te verbeteren of te leiden, daar is de godsdienst met zijn opperwezen en voortbestaan na de dood een maatschappelijke noodzaak: "Herstel den Godsdienst en welhaast zullen alle zwarigheden ophouden".
Woorden van de Leidse jurist Joan Melchior Kemper, man met blozende kop en melkboerenhondehaar, naar wie een niet-opengebroken straat is vernoemd. Ik dacht, laat ik op Fok! eens een ander geluid horen.
Eenen pyl vlieght snelder dan een clootken even swaer