`Door mijn Schuld` van Desanne van Brederode.
quote:
Door mijn schuld is een compacte, strenge roman met scènes als zweepslagen. Gij zult geen eigendunk hebben, is het motto dat schrijfster Désanne van Brederode erin hamert. Kleurrijke Tokkie-types zorgen voor geestige terzijdes.
Precies tien jaar geleden werd de weduwe Wittenberg vermoord. Verdachte was Ernest Louwes. Hij werd veroordeeld, maar bleef altijd volhouden dat hij onschuldig was. De zaak trok veel belangstelling, vooral door Louwes’ optreden in de rechtszaal en later door de bemoeienissen van Maurice de Hond. Gegrift in het geheugen staat het beeld van die doodgewone man, vader en echtgenoot, die heftig tegenstribbelde toen het vonnis werd geveld. In een uitzending van het tv-programma De Reünie vertelde Louwes’ echtgenote hoezeer zij was overtuigd van de onschuld van haar man. Dit verhaal vormde voor Désanne van Brederode (1970) de aanleiding tot het schrijven van haar vijfde roman, Door mijn schuld.
We volgen Gunnar de Wit, die begint met ‘Als iemand dit leest, ben ik er niet meer’. Het lijkt een afscheidsbrief, geschreven vanuit een diep gevoelde behoefte om de waarheid te vertellen over wat er gebeurd is: Gunnar vermoordde zijn beste vriend Evert Oldenheuvel, nadat die hun vriendschap op de proef had gesteld. Behalve de rechter gelooft echter niemand in Gunnars schuld. Z’n vrouw niet, z’n kinderen niet. Het moet een dwaling zijn binnen ons rechtsysteem, misschien zelfs boze opzet om de ware daders buiten schot te houden, zo vertolkt een mediagenieke schrijver, een figuur à la Maurice de Hond, de publieke opinie. Dat niemand zich kan voorstellen dat hij, Gunnar, de moordenaar is, is een last. Niemand kent hem in wezen, niemand weet waartoe hij in staat is. Gunnar is een gevangene van die vermeende onschuld, en besluit alles op te biechten. Van begin tot eind, en hoe het toch in godsnaam zover heeft kunnen komen. Later zal blijken dat de brief geen nagelaten bekentenis is, maar zijn romandebuut.
Dit is het grote raamwerk. Het heeft bij vlagen de kracht van een misdaadverhaal waarbij de hamvraag is hoe een rechtschapen kerel zo van het juiste pad kan raken. Binnen dat grote raamwerk zette Van Brederode tal van verwante lijnen vakkundig uit. Over families, ambities, milieus, over eenlingen en over intuïtie, laag over laag, waardoor de ene scène de andere kleurt. Technisch mooi gedaan. Al die taferelen en passages leiden naar iets wat zich het best laat omschrijven als menselijke zelfgenoegzaamheid, ijdelheid en morele superioriteit. Van Brederode laat zien hoe mensen elkaar de maat nemen en oordelen.
Vertrekpunt is de familie van Gunnar, een Amsterdamse intellectuele familie met hevige belangstelling voor de Scandinavische taal en letterkunde. Het gezin woont een aantal jaren in Zweden, verblijft daarna enige tijd in Bloemendaal om dan terug te keren naar Amsterdam. Alle kleine De Witjes ontpoppen zich vervolgens tot academisch en kunstzinnig gevormde volwassenen. Uitzondering is Gunnar. Het ontbreekt hem niet aan intellect, hij ontbeert eenvoudigweg de ambitie om het precies zo te doen als zijn ouders, zijn broers en zuster. ‘Hoewel ik thuis in de Vondelstraat nog altijd even beleefd was als de rest en alleen daar mijn aangeboren humor in ongecensureerde vorm kon etaleren, wist ik zo rond mijn vijftiende dat ik voorgoed bij die andere, eenduidiger wereld zou horen. Zou willen horen’.
Ook z’n naam zweert hij af, geen ingewikkeld Scandinavisch gedoe, Koen heet hij voortaan. En Koen volgt een beroepsopleiding. Via een stage komt hij in de Weesper koekfabriek terecht. Koen voelt zich prima. Hij is tevreden met zijn volstrekte gewoonheid.
Van Brederode schrijft dat hij jong, en ver beneden zijn stand trouwt. Miranda heet zijn bruid. Koen wordt gewantrouwd in de familie van Miranda, Miranda op haar beurt wordt geminacht in de familie van Koen. Beschaafd of onbeschaafd, beide families voelen zich superieur aan de buitenstaander. Dit patroon, het geloven in de eigen superioriteit ten opzichte van andere groepen of individuen, kom je de hele roman door tegen. Keer op keer legt Van Brederode de vinger op de gevoelige plek. Om nog een voorbeeld te geven: in de koekfabriek leert Koen Ger kennen. Ger is socialist, ex-student en wereldverbeteraar. ’s Avonds helpt hij gastarbeiders om wegwijs te raken in Nederland. Hij heeft z’n mond vol over het ware socialisme, maar is verbijsterd als Koen vertelt dat hij Miranda zal trouwen. Dat participeren met de onderlaag moet ook weer niet al te ver gaan, is Gers idee.
Dergelijk dedain, daarover heeft Van Brederode het graag. In hoeverre zijn goede bedoelingen écht goede bedoelingen en geen vermomming van eigendunk, van zelffelicitatie. Eindeloos is de reflectie in de spiegel die Van Brederode ophoudt. De conclusie moet dan ook luiden dat we nauwelijks in staat zijn aan onze zelfgenoegzaamheid en bevooroordeeldheid te ontsnappen. Want zelfs Koen, die zich heeft losgemaakt van de snobistische trekken van zijn milieu, – en geen Margaux drinkt maar Margot, of verschreef Van Brederode zich hier? –, ontkomt niet aan een nieuw soort geloof in de eigen onfeilbaarheid: hij is trots op z’n bescheidenheid, trots dat hij zich niet beter voelt dan een ander, ‘er trots op dat hij nooit trots was.’ En juist dat wordt hem fataal.
Door mijn schuld is een compacte, strenge roman, met scènes als zweepslagen: gij zult geen eigendunk hebben, is wat Van Brederode erin geselt. Dat het daarnaast wemelt van de geestigheden (Miranda’s aso-familie die luid zingend op de wijs van Zie ginds komt de stoomboot Koen welkom heet uit de gevangenis, Koen die daar niks van verstaat), wat te danken is aan kleurrijke Tokkie-types, geeft de roman een goed evenwicht. Rest tot slot de vraag hoe deze spiegel op te houden zonder zelf in superioriteitsdenken te vervallen. Andermaal ontvouwt zich daarbij een even fascinerend als onontkoombaar moreel Droste-effect.