De keerzijde van tien jaar euroOndanks de festiviteiten deze week in Frankfurt ter gelegenheid van het 10 jarig bestaan van de ECB, de EMU en de euro, is er minder reden tot feest. Want als gevolg van de destijds veel te goedkope gulden/euro-omwisselkoers is de reële koopkracht (dus na inflatie) ernstig aangetast.
Nederland is in de afgelopen tien jaar wat betreft koopkracht afgezakt naar de 15de plaats in Europa. En dat terwijl we eind jaren negentig wat betreft economische groei behoorden tot de top van Europa. Maar helaas: met wat wij per verdiende euro kunnen besteden na inflatie en belasting, staan we nu in de achterhoede, tussen Italië en Spanje in, en niet veel hoger dan landen als Cyprus en Griekenland (bron: GfK Geomarketing 2007).
Jarenlang is onze koopkracht uitgehold door stiekeme belastingverhogingen, een ons door de politiek en bedrijfsleven aangeprate loonmatiging, maar vooral door het veel te goedkoop laten opgaan van de gulden in de euro. Deze veel te lage omwisselkoers van de gulden voor de euro, inmiddels tien jaar geleden, heeft onze welvaart - op zijn zachts gezegd - niet bepaald gunstig beïnvloed!Voor de invoering van de euro waren de voorlopers van de euro aan elkaar gekoppeld in het zogenaamde Europese Monetaire Stelsel (EMS). Binnen het EMS (maar ook al daarvóór) was de gulden vastgeklonken aan de Duitse mark.
In de tweede helft van de jaren negentig ging het bijzonder goed in Nederland. Onder meer door onze open economie profiteerden we sterk van de ontwikkelingen in de wereldeconomie zoals de toenmalige opkomst van de internet- en telecomsector. Nederland kreeg zelfs te maken met oververhitting. Niet alleen economen maar ook het IMF en DNB wezen er al in 1997 op dat Nederland last kon krijgen van inflatie (en dat terwijl door de opkomst van de opkomende landen en de technologische ontwikkelingen we juist wereldwijd gezien leefde in een deflatoir klimaat).
Nederland profiteerde bijvoorbeeld veel sterker van de voorspoedige economische ontwikkelingen in de wereld dan een land als Duitsland, dat te maken had met de dure economische integratieproblemen van Oost-Duitsland. Het altijd zo sterke Duitsland gleed daarbij af naar gemiddeld EMS-niveau. Door de toenmalige koppeling van de gulden aan de Duitse mark werd de wisselkoers van de gulden echter niet aangepast. Gevolg: De gulden raakte in toenemende mate ondergewaardeerd.
Vlak vóór de definitieve vaststelling van de euro-omwisselkoersen concludeerde MeesPierson medio 1997 dat onze gulden 12% was ondergewaardeerd, niet alleen ten opzichtte van de Duitse mark maar ook ten opzichte van alle andere Europese valuta’s die per 1999 aan de euro mee hebben gedaan. En begin 1998 concludeerde ABN Amro op basis van de relevante OESO-indicatoren dat de gulden 13% was ondergewaardeerd. Ook het grote en structurele overschot op lopende rekening van Nederland in die jaren is een sterke indicatie dat de gulden toen fors was ondergewaardeerd.
ABN Amro concludeerde op basis van koopkrachtpariteiten-analyse dat de Nederlandse gulden voor revaluatie binnen het EMS in aanmerking zou moéten komen. De bank concludeerde verder dat wij in Nederland forse koopkrachtschade zouden oplopen indien de gulden niét gerevalueerd zou worden.
Even voor het juiste perspectief: als we de gulden zouden hebben gerevalueerd (conform de analyse van genoemde banken), dan zouden wij Nederlanders niet 2,20 gulden hebben betaald voor iedere euro, maar ca. 1,95 gulden! Met andere woorden veel meer euro’s voor onze guldens. Maar de gulden werd helaas niet juist opgewaardeerd, waardoor wij bij de omwisseling naar de euro even 12/13% aan koopkracht verloren!
Dit kwam tot uiting in een sterk oplopende en doorschietende prijsstijgingen (inflatie), vooral in de periode 1999-2004, vlak ná de introductie van de euro. Veel Nederlanders hebben hierdoor reëel veel geld (koopkracht) ingeleverd, zowel in inkomen, pensioen als spaargeld.
De officiële inflatiecijfers van het CBS zijn overigens een onderschatting van de werkelijke inflatie. In de afgelopen jaren zijn vooral de woonlasten, gemeentelijke belastingen, energie- en studiekosten en de stijgende kosten van de gezondheidszorg onvoldoende in de inflatiecijfers tot uiting gekomen. De enorme stijging van de huizenprijzen vanaf de tweede helft van de jaren negentig geeft wat dat betreft een beter beeld van de werkelijke inflatie en dus van de omvang van de missers die de (monetaire) overheden hebben gemaakt ten koste van de koopkracht van het inkomen en het opgebouwde (pensioen)vermogen van veel Nederlanders.
Waarom werd de noodzakelijke revaluatie van de gulden in de tweede helft van de jaren negentig niet doorgevoerd? Simpelweg omdat er daarvoor in de Europese Unie geen draagvlak was. De Nederlandse gulden was al jarenlang gekoppeld aan de Duitse mark en Duitsland zou het als gezichtverlies ervaren als de gulden ten opzichte van de mark zou worden gerevalueerd. Nout Wellink heeft in het NRC nog bevestigd dat er op Europees niveau nog wel is geprobeerd de gulden te revalueren, maar dat vooral Duitsland zich daar tegen verzette.
Even voor alle duidelijkheid waarom moest Nederland eigenlijk revalueren (afgezien van de door economen theoretisch berekende onderwaarderingsniveaus)? Zoals gezegd ging het Nederland economisch bijzonder voor de wind in de tweede helft van de jaren negentig. Sterker nog, Nederland dreigde ‘uit de bocht te vliegen’. Bij oververhitting zou in eerste instantie een renteverhoging economisch gezien de beste remedie zijn. Maar dat kon niet meer omdat Nederland was opgenomen in het EMS en per 1999 in de EMU en de rente op Europees niveau centraal werd bepaald.
Maar de Nederlandse overheid had dan toch ook zwaar kunnen bezuinigen om overbesteding tegen te gaan? Gelet op grote monetair-economische onbalans (door de toen fors ondergewaardeerde gulden) zou dat slechts een geringe invloed hebben gehad. Bovendien hadden we dan de problemen van politieke besluitvorming en timing gehad. Nee, het énige middel was een opwaardering (revaluatie) van de gulden geweest waardoor bijvoorbeeld de exporten afgeremd en de importen goedkoper zouden worden (hetgeen geïmporteerde inflatie remt).
Overigens blijven onze ministers van Financiën, Zalm (in 1998 en 2005) en Bos (in 2007) in de Tweede Kamer (en in de media), bij hoog en bij laag en in alle toonaarden ontkennen dat de gulden te goedkoop in de euro is opgegaan. Logisch, want anders zouden ze toegeven dat ze iedere Nederlander fors koopkracht hebben ontnomen. En de Tweede Kamer doet (bij een gebrek aan deskundigheid?) niets.
Heel saillant zei voormalig DNB-directeur André Szász in 2005:
‘Alle ontkenningen van de minister van Financiën….ten spijt: de gulden was bij de introductie van de euro wel degelijk ondergewaardeerd!’